An die Sonne

Johann Uz / Franz Schubert

An die Sonne

O Sonne, Königin der Welt,
Die unser dunkles Leben erhellt
O Sonne, Königin der Welt,
Die unser dunkles Rund erhellt
In lichter Majestät;
Erhab’nes Wunder einer Hand,
Die jene Himmel ausgespannt
Und Sterne hingesät!

Noch heute seh’ ich deinen Glanz,
Mir lacht in ihrem Blumenkranz
Noch heute die Natur.
Der Vögel buntgefiedert Heer
Singt morgen mir vielleicht nicht mehr
Im Wald und auf der Flur.

Ich fühle, daß ich sterblich bin,
Mein Leben welkt wie Gras dahin,
Wie ein verschmachtend Laub.
Wer weiß, wie unerwartet bald
Des Höchsten Wort an mich erschallt:
Komm wieder in den Staub!

Aan de zon

O zon, koningin der aard’,
die ons donker leven opklaart,
O zon, koningin der aard’
die het duister rondom opklaart
in grote majesteit;
Verheven wonder van een hand
die ginds de hemelen omspant
en sterren heeft verspreid.

Vandaag nog zie ik al je glans,
vandaag lacht in haar bloemenkrans
mij toe nog de natuur.
Het vogelkoor, zo bont van veer,
zingt morgen misschien al niet meer
in ’t bos of op een muur.

Ik voel me sterfelijk en alleen,
mijn leven kwijnt als heigras heen,
als een verdroogd gewas.
Wie weet, hoe onverwacht weldra
de Hoogste roept: Sta op en ga:
keer weer terug tot as.

Am Bodensee

August von Platen / Robert Schumann

Am Bodensee

Schwelle die Segel, günstiger Wind!
Trage mein Schiff an das Ufer der Ferne; 
Scheiden muß ich, so scheid’ ich gerne, 
Schwelle die Segel, günstiger Wind!

Schwelle die Segel, günstiger Wind! 
Daß ich den Boden, den heimischen schaue, 
Fahre du wohl, Helvetiens Aue, 
Schwelle die Segel, günstiger Wind!

Schwelle die Segel, günstiger Wind! 
Wenn ich auch hier in Entzücken verweile, 
Drüben knüpfen mich liebende Seile, 
Schwelle die Segel, günstiger Wind!

Wiederkehrend nach dem Vaterlande 
hofft ich deine Lilienhand zu drücken, 
trautre Bande 
würden uns, so hofft ich, dann beglücken, 
Wiederkehrend nach dem Vaterlande.

Wehe mir, du bist vorangegangen 
nach viel bessrem Vaterland, o Teure! 
Welch verlangen, 
dass auch ich bald meinen Nachen steure 
nach viel bessrem Vaterland, o Teure!

Op de Bodensee

Bol maar de zeilen, gunstige wind! 
Laat vlug mijn schip naar de oever toe varen; 
scheiden moet ik, toch scheid ik gaarne, 
bol maar de zeilen, gunstige wind!

Bol maar de zeilen, gunstige wind! 
Laat mij mijn thuisland vertrouwd zo aanschouwen,
‘k wens je vaarwel, mijn Zwitserse gouwen, 
bol maar de zeilen, gunstige wind!

Bol maar de zeilen, gunstige wind! 
Ook al verblijf ik dolgraag hier te lande, 
daarginder trekken mij dierbare banden, 
bol maar de zeilen, gunstige wind!

Door terug te keren naar mijn vaderland 
hoopte ik jouw leliehand te vinden, 
en een tedere band 
zou ons, zo hoopte ik, dan in geluk verbinden, 
door terug te keren naar mijn vaderland.

Tot mijn verdriet ben jij reeds voorgegaan 
naar een veel beter vaderland, mijn lief! 
Hoe verlang ik door te gaan, 
ook ik stuur snel mijn scheepje definitief 
naar een veel beter vaderland, mijn lief!

Abendfriede

Friedrich Rückert / Joseph Rheinberger

Abendfriede

Die Schwalbe schwingt zum Abendliede
sich auf das Stänglein unterm Dach,
im Feld un in der Stadt ist Friede,
Fried is im Haus und im Gemach.

Ein Schimmer fällt vom Abendrote
leis in die stille Straß heiein,
und vorm Entschlafen sagt der Bote,
es werd ein schöner Morgen sein!

Een vredige avond

De zwaluw schiet voor zijn avondbede
tussen de balken onder ’t riet,
op het land en in de stad heerst vrede,
in ’t huis weerklinkt een vredig lied.

Een gloed van de avondrode
lucht valt zacht over het stille plein,
en vóór het slapen zingt de bode,
het zal een mooie morgen zijn!