Reincarnations

James Stephens after Antoine O Reachtabhra / Samuel Barber

Voor de vertaling van de reincarnations van Barber is het handig om te weten dat de dichter Stephens gebruik maakt van oudere gedichten van de Ierse dichter Antoine O Reachtabhra (1784-1835), ook wel Raftery. Mary Hynes was de mooiste Ierse vrouw van zijn eeuw. Anthony O’Daly was de leider van een knokploeg van boeren die streden voor rechtvaardiger belastingen. Hij werd opgehangen voor een onbewezen moordaanslag, en werd een held omdat hij liever werd opgehangen dan zijn maten te verraden. Raftery, de dichter, was getuige van de ophanging. The Coolin tenslotte gaat over de ultieme gedroomde liefde.

I. Mary Hynes

She is the sky of the Sun,
she is the dart
of love,
she is the love of my heart,
she is a rune.
She is above
the women of the race of Eve,
as the sun is above the moon!

Lovely and airy the view from the hill
that looks down on Ballylea;
But no good sight is good, until
by great good luck you see
the blossom of branches walking towards you,
Airily.

Mary Hynes

Zij is gevuld met zon,
zij is de pijl
van Amor,
zij is de liefde van mijn leven,
zij is een rune.
Zij staat boven
de vrouwen van de stam van Eva,
zoals de zon staat boven de maan!

Lieflijk en fris is het uitzicht op de heuvel
die uitziet over Ballylee!
Maar een mooi uitzicht is niets totdat je,
tot je grote geluk,
de lentebloesem in eigen persoon ziet naderen,
Hemels.

II. Anthony O’Daly

Since your limbs were laid out
the stars do not shine,
the fish leap not out
in the waves.
On our meadows the dew
does not fall in the morn,
for O’Daly is dead:
not a flower can be born,
not a word can be said,
not a tree have a leaf;
on our meadows the dew
does not fall in the morn,
for O’Daly is dead.

Anthony, after you
there is nothing to do,
there is nothing but grief.

Anthony O’Daly

Sinds jouw resten werden opgebaard
schijnen de sterren niet meer
de vissen springen niet meer op
uit de golven.
Op onze weiden valt
in de morgen geen dauw,
want O’Daly is dood:
geen bloem kan ontluiken,
geen woord kan gezegd,
geen boom krijgt nog blad;
op onze weiden valt
geen dauw in de morgen,
want O’Daly is dood.

Anthony, na jou
valt er niets meer te doen,
is er niets dan verdriet.

III. The Coolin

Come with me, under my coat,
and we will drink our fill
of the milk of the white goat,
or wine if it be thy will.
And we will talk,until
talk is a trouble, too,
out on the side of the hill;
And nothing is left to do,
but an eye to look into an eye;
and a hand in a hand to slip;
and a sigh to answer a sigh,
and a lip to find out a lip!
What if the night be black!
And the air on the mountain chill!
Where the goat lies down in her track,
and all but the fern is still!
Stay with me, under my coat!
And we will drink our fill
of the milk of the white goat,
out on the side of the hill!

Blonde schoonheid

Kom bij me, onder mijn jas,
en wij zullen wij naar hartelust
drinken van de melk van de witte geit,
of wijn als jij dat liever wilt.
En op de flank van de heuvel
zullen we praten,
totdat ook praten moeite kost;
En er is niets meer te doen,
dan elkaar in de ogen kijken,
en een hand die in een hand glijdt;
een zucht die een zucht ontlokt,
en een lip die een lip vindt!
Wat als de nacht zwart is!
En de lucht op de berg is kil!
Waar de geit neerligt op haar pad,
en behalve de varens alles stil is!
Blijf bij mij, onder mijn jas!
En wij zullen naar hartelust
drinken van de melk van de witte geit,
op de flank van de heuvel.

Quick! We have but …

Thomas Moore / Charles Villiers Stanford

Quick! We have but …

Quick! We have but a second,
Fill round the cup while you may
For time, the churl, hath beckoned
And we must away, away! 
Grasp the pleasure that’s flying
For oh! not Orpheus’ strain
Could keep sweet hours from dying
Or charm them to life again. 
Then, quick! We have but a second,
Fill round the cup while you may
For time, the churl, hath beckoned
And we must away, away!

See the glass, how it flushes
Like some young hebe’s lip
And half meets thine, and blushes
That thou shouldst delay to sip.
Shame, oh, shame unto thee
If e’er thou seest that day
When a cup or a lip shall woo thee
And turn untouched away.
Then quick! We have but a second,
Fill round the cup while you may
For time, the churl, hath beckoned
And we must away, away!

Snel, we hebben maar even

Snel, we hebben maar even,
vul de glazen nu het nog kan
want tijd, de lomperik, lonkt al
en we moeten nu echt weg!
Grijp het plezier, het vliegt voorbij
want oh, zelfs de melodie van Orpheus 
kan zoete uren niet doen stilstaan
of ze weer tot leven wekken
Snel dan, we hebben maar even,
vul de glazen nu het nog kan
want tijd, de lomperik, lonkt al
en we moeten nu echt weg!

Zie het glas kleuren
als de lippen van de jonge Hebe
en half de jouwe raken, en blozen
dat je nog even moet wachten op je slok
schaam je, oh je moet je schamen
als je ooit de dag beleeft
dat een glas of een lip je het hof maakt
en jij wegdraait zonder haar aan te raken
Snel dan, we hebben maar even,
vul de glazen nu het nog kan
want tijd, de lomperik, lonkt al
en we moeten nu echt weg!   

Quick, quick, away

Anonymous - Renaissance / Michael East

Quick, quick, away

Quick, quick, away, dispatch!
Be nimble, nimble, quick, away!
Bells are now a-ringing,
Maids are singing!
The priest for you doth stay.
An holiday, a happy day, a merry day!
The last of nothing,
First of something.
Be nimble, quick, away!
Quick, quick, away, away!

No haste but good,
Yet stay, a while 
Of free: I bound must be.
But bound to she 
that’s bound to me;
Such bondage makes me free.
With joy I come, I come away,
I come, I come away.

Vlug, vlug, ga nu

Vlug, vlug, ga nu, scheer je weg!
Wees vlug, ga nu snel!
De klokken luiden al,
de meisjes zingen!
De priester staat op je te wachten.
Een feestdag, een gelukkige dag, een blijde dag!
De laatste van niets,
de eerste van iets.
Wees vlug, ga gauw!
Vlug ,vlug, weg, weg!
 
Ik heb geen haast
mijn vrijheid te verliezen:
ik zal gebonden zijn.
Maar verbonden met haar
is verbonden met mezelf;
Zo’n band maakt me vrij.
Vol vreugde kom ik eraan,
ik kom, ik ga graag mee.

O wild west wind

Percy Bysshe Shelley / Edward Elgar

O wild west wind

Make me thy lyre, even as the forest is:
What if my leaves are falling like its own!
The tumult of thy mighty harmonies

Will take from both a deep, autumnal tone,
Sweet though in sadness. Be thou, Spirit fierce,
My spirit! Be thou me, impetuous one!

Drive my dead thoughts over the universe
Like withered leaves to quicken a new birth!
And, by the incantation of this verse,

Scatter, as from an unextinguished hearth
Ashes and sparks, my words among mankind!
Be through my lips to unawakened earth

The trumpet of a prophecy! O, Wind,
If Winter comes, can Spring be far behind?

O wilde westenwind

Maak mij tot uw lier, zoals u het bos bespeelt:
wat als mijn blaren vallen net als uit zijn kronen?
Het harmonieus gebulder van uw klankbeeld  

veroorzaakt in beiden diepe herfsttonen,
zoet maar droef. Weest u, felle geest,
mijn inspiratie! Laat mij in onstuimigheid wonen!

Verspreid mijn dode gedachten in het heelal
als dorre bladeren, een wedergeboorte waard!
En, door de bezwering van dit lied vooral,  

verstrooi als as en vonken van een ongedoofde haard,
mijn woorden onder de mensheid!
Wees door mijn lippen voor de ongewekte aard’ 

de trompet van een profetie! O, wind,
als de winter komt, wordt niet de lente reeds bemind?

Nolo Mortem Peccatoris

John Redford / Thomas Morley

Nolo Mortem Peccatoris

Nolo mortem peccatoris;
Haec sunt verba Salvatoris.

Father I am thine only Son,
sent down from heav’n mankind to save.
Father, all things fulfilled and done
according to thy will, I have.
Father, my will now all is this:
Nolo mortem peccatoris.

Father, behold my painful smart,
taken for man on ev’ry side;
Ev’n from my birth to death most tart,
no kind of pain I have denied,
but suffered all, and all for this:
Nolo mortem peccatoris.

Ik wil niet dat een zondaar sterft

Ik wil niet dat een zondaar sterft;
dit zijn de woorden van de Verlosser.

Vader, ik ben uw enige zoon,
uit de hemel gezonden tot heil van de mensen
Vader, mijn leven is een eerbetoon,
alles heb ik vervuld en gedaan naar uw wensen.
Vader, wat ik graag wil is:
Nolo mortem peccatoris.

Vader, zie mijn pijnlijke lijden,
op me genomen voor menigeen;
Van mijn geboorte tot mijn wrange verscheiden,
nam ik alle pijn voor iedereen,
de reden voor dit alles is:
Nolo mortem peccatoris.

My love dwelt

Andrew Lang / Edward Elgar

My love dwelt

My love dwelt in a northern land
A dim tower in a forest green 
Was his, and far away the sand,
And gray wash of the waves were seen,
The woven forest boughs between.

And through the northern summer night 
The sunset slowly died away,
And herds of strange deer, silver white,
Came gleaming through the forest gray,
And fled like ghosts before the day.

And oft, that month, we watch’d the moon
Wax great and white o’er wood and lawn, 
And wane, with waning of the June,
Till, like a brand for battle drawn,
She fell, and flamed in a wild dawn.

I know not if the forest green
Still girdles round that castle gray,
I know not if, the boughs between
The white deer vanish ere the day.
The grass above my love is green,
His heart is colder than the clay.

Mijn lief woonde

Mijn lief woonde in een noordelijke streek,
hij had een duistere toren in het woud,
en heel ver weg als je goed keek, 
zag je de grijze golven en het strand van goud
tussen het weefsel van het kreupelhout. 

En in de korte zomernacht,
als zonlicht langzaamaan verdween,
de vreemde herten in een zilveren pracht,
schitterend door de grijze bossen heen,
om weer te vluchten als de dag verscheen.

En in die maand zagen we vaak de maan
groot en wit wassen boven bos en wei,
en weer afnemen toen juni moest gaan,
totdat ze neerviel, als na een steekpartij,
en een nieuwe dag ontstak in razernij.

Ik weet niet of het groene woud
nog steeds dat grijze slot omringt als toen,
ik weet niet of tussen het kreupelhout
de witte herten nog vluchten en waarheen.
Het gras boven mijn lief is groen,
zijn hart is kouder nog dan steen.

My bonny lass

Thomas Morley

My bonny lass

My bonny lass she smileth,
When she my heart beguileth,
Fa la la…

Smile less, dear love, therefore,
And you shall love me more.
Fa la la…

When she her sweet eye turneth,
Oh, how my heart it burneth!
Fa la la…

Dear love, call in their light,
Or else you burn me quite!
Fa la la…

Mijn mooie meisje

Mijn mooie meisje lachte,
toen ik zo naar haar smachtte,
Fa la la…

Lief, hou je lach maar binnen,
en wil mij meer beminnen.
Fa la la…

Toen zij haar blik opsloeg,
mijn hart het vuur injoeg!
Fa la la…

Mijn lief, als jij je blik afkeert,
word ik niet door dit vuur verteerd!
Fa la la…

I love my love

Cornish folksong / Gustav Holst

I love my love

Abroad as I was walking, one evening in the spring,
I heard a maid in Bedlam so sweetly for to sing;
Her chains she rattled with her hands, And thus replied she:
“I love my love because I know my love loves me!

O cruel were his parents who sent my love to sea,
And cruel was the ship that bore my love from me;
I love his parents since they’re his although they’ve ruined me:
I love my love because I know my love loves me!

With straw I’ll weave a garland, I’ll weave it very fine;
With roses, lilies, daisies, I’ll mix the eglantine;
And I’ll present it to my love When he returns from sea.
For I love my love, because I know my love loves me.”

Just as she sat there weeping, Her love he came on land.
Then hearing she was in Bedlam, He ran straight out of hand.
He flew into her snow-white arms, And thus replied he:
“I love my love, because I know my love loves me.”

She said: “My love don’t frighten me; Are you my love or no?”
“O yes, my dearest Nancy, I am your love, also
I am return’d to Make amends for all your injury;
I love my love because I know my love loves me.”

So now these two are married, And happy may they be
like turtle doves togheter, in love and unity.
All pretty maids with patience wait That have got loves at sea;
I love my love because I know my love loves me.

‘k Hou van mijn lief

Ik liep een keer te wand’len, ’t was lente en nog licht,
en hoorde een meisje zingen, het kwam uit ’t gesticht;
ze rammelde haar kettingen, terwijl haar liedje zei:
“‘k hou van mijn lief, omdat ik weet: mijn lief houdt ook van mij!

Hoe wreed waren zijn ouders, ze stuurden hem naar zee,
en wreed was ook het nare schip, dat nam hem van mij mee;
Toch houd ik van ze, juist om hem, al ben ik nu onvrij:
‘k hou van mijn lief, omdat ik weet: mijn lief houdt ook van mij!

Van stro maak ik een krans voor hem, ik maak hem extra fijn,
met rozen, lelies, madelief, en geurig rozemarijn;
En die geef ik dan aan mijn lief, als hij weer komt bij mij.
want ‘k hou van mijn lief, omdat ik weet: mijn lief houdt ook van mij!”

Terwijl zij daar zo huilen moest, kwam lief weer terug aan wal.
Hij hoorde over het gesticht, en haast zich door het dal.
Hij vloog in haar sneeuwwitte armen, en weet je wat hij zei:
‘k hou van mijn lief, omdat ik weet: mijn lief houdt ook van mij!”

Ze zei: “mijn lief, je maakt me gek; ben je mijn lief of niet?”
“Ja, liefste Nancy, ‘k ben je lief, zoals je nu wel ziet
Ik kwam speciaal terug voor jou, zet je verdriet opzij;
‘k hou van mijn lief, omdat ik weet: mijn lief houdt ook van mij!”

Dus nu zijn ze getrouwd en wel, als kinderen zo blij,
twee tortelduifjes samen, in de echt verbonden vrij.
Dus meisjes met een lief op zee, wacht rustig in geschrei;
‘k hou van mijn lief, omdat ik weet: mijn lief houdt ook van mij! 

How calmly the evening

Thomas T Lynch / Edward Elgar

How calmly the evening

How calmly the evening once more is descending,
As kind as a promise, as still as a prayer;
O wing of the Lord, in Thy shelter befriending,
May we and our households continue to share.

We come to be soothed with Thy merciful healing;
The dews of the night cure the wounds of the day;
We come, our life’s work and its brevity feeling,
With thanks for the past, for the future we pray.

Lord, save us from folly; be with us in sorrow;
Sustain us in work till the time of our rest;
When earth’s day is over, may heaven’s tomorrow
Dawn on us, of homes long expected possest.

Zo vredig de avond

Zo vredig de avond die wederom neerdaalt,
Stil als een bede, als belofte zo mild.
O vleugel van God, die ons schut en ons bijstaat,
Laat ons en de onzen steeds delen dit schild.  

We komen tot U om Uw milde vertroosting;
De dauw van de nacht heelt de pijn van de dag;
We komen en weten: ons werk was gering,
Dankbaar voor wat was, biddend voor wat zijn mag.

Heer, red ons van dwaasheid; wees bij ons in lijden;
En steun dan ons werk tot het einde betracht.
Als het aardse eind komt, laat hemelse tijden
op ons neerdalen, in Uw huis lang verwacht.

Four songs on Eternity

Emily Dickinson / Karel Demoet

Vier gedichten van Emily Dickinson (1830-1886) op muziek gezet door de hedendaagse componist Karel Demoet.

Safe in their Alabaster Chambers

Safe in their Alabaster Chambers –
Untouched by Morning
And untouched by noon –
Sleep the meek members of the Resurrection-
Rafter of Satin and Roof of Stone –

Light laughs the breeze
In the castle of sunshine-
Babbles the bee in a stolid ear
Pipe the sweet birds in ignorant cadence-
Ah, what sagacity perished here!

Grand go the Years,
In the Crescent above them –
Worlds scoop their Arcs –
And Firmaments – row –
Diadems – drop –
And Doges surrender –
Soundless as Dots,
On a Disk of Snow.

Veilig in hun albasten verblijf

Veilig in hun albasten verblijf –
Onwetend van de ochtend –
En onwetend van de dag –
Slapen de lieve leden der opstanding,
Bedekt met satijn en een stenen dak –

Lichtjes lacht de bries
door de toren van zonneschijn
babbelt de bij in een kalme aar
fluiten vrolijke vogeltjes hun argeloze noten
Ach, welk een wijsheid ligt daar!

Groots gaan de jaren,
In het gewelf bovengronds-
Het heelal volgt zijn bogen –
En sterren – hun strijd –
Diademen – vallen –
En doges moeten wijken –
Geluidloos als stippen,
Op een sneeuwtapijt.

Let down the bars, O death!

Let down the bars, O Death!
The tired flocks come in
Whose bleating ceases to repeat,
Whose wandering is done.

Thine is the stillest night,
Thine the securest fold;
Too near thou art for seeking thee,
Too willing to be called.

Laat neer de hekken, o dood!

Laat neer de hekken, o dood!
De vermoeide kuddes komen er aan
Hun blaten verstomt,
Hun zwerftocht is gedaan.

Van u is de stilste nacht,
Bij u de veiligste schoot;
U bent te nabij om u te zoeken,
Te gretig om u aan te roepen.

The daisy follows soft the sun

The daisy follows soft the sun –
And when his golden walk is done –
Sits shyly at his feet –
He – waking – finds the flower there –
Wherefore – Marauder – art thou here?
Because, sir, love is sweet!

We are the flower – Thou the sun!
Forgive us, if as days decline –
We nearer steal to thee!
Enamored of the parting West –
The peace – the flight – the amethyst –
Night’s possibility!

De madelief volgt stilletjes de zon

De madelief volgt stilletjes de zon
En als zijn baan raakt aan de horizon
Zit ze verlegen bij hem neer-
Bij zijn ontwaken vindt hij haar-
Waarom – plunderaar – zit je daar?
Omdat de liefde zoet is, heer!

Wij zijn de bloem – u bent de zon!
Vergeef ons, dat wij, toen de avond begon,
Stilletjes op u hebben gewacht!
Verliefd op uw wijken in de west-
De vrede – de vlucht – de amethist
De kansen van de nacht!

Our journey had advanced

Our journey had advanced;
Our feet were almost come
To that odd fork in Being’s road,
Eternity by term.

Our pace took sudden awe,
Our feet reluctant led.
Before were cities, but between,
The forest of the dead.

Retreat was out of hope,–
Behind, a sealed route,
Eternity’s white flag before,
And God at every gate.

Onze reis vorderde goed

Onze reis vorderde goed;
Onze voeten bijna aangekomen
Bij die vreemde tweesprong op de zijnsweg,
Die eeuwigheid wordt genoemd.

Onze stappen werden plots eerbiedig,
We vorderden ternauwernood.
Voor ons lagen steden, maar daartussen,
De wouden van de dood.

We konden niet hopen op terugkeer,–
Achter ons een verzegeld oord,
Vóór ons de witte vlag van de eeuwigheid,
En God bij iedere poort.