Formidable

Stromae

Voor de vertaling van dit lied van Stromae, opnieuw een vertaalopdracht, ben ik te rade gegaan bij mijn zoon en zijn vrienden, in verband met de straattaal, waar ik minder in thuis ben. Het leverde uiteindelijk de volgende vertaling op. 

Formidable

Formidable, formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.
Formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.

Oh bébé 
Oups mademoiselle
J’veux pas vous draguer
Promis juré
Je suis célibataire 
depuis hier putain
J’peux pas faire d’enfant et bon c’est pas … eh
reviens.
5 minutes quoi 
Je t’ai pas insulté.
J’suis poli, courtois et un peu fort bourré
Mais pour les mecs comme moi
Z’avez autre chose à faire hein
Vous m’auriez vu hier
J’étais formidable

Formidable, formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.
Formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.

Oh tu t’es regardé 
Tu t’crois beau
parce que tu t’es marié
Mais c’est qu’un anneau mec
T’emballe pas
Elle va t’larguer 
Comme elles le font chaque fois.
Et puis l’autre fille 
Tu lui en as parlé?
S’tu veux j’lui dis 
Comme ça c’est réglé.
Et au p’tit aussi
Enfin si vous en avez ah!
Attends 3ans, 7ans. 
Et la vous verrez si c’est

Formidable, formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.
Formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.

Eh petite
Ah pardon petit
Tu sais dans la vie
Y’a ni méchant, ni gentil
Si maman est chiante
C’est qu’elle a peur d’être mammy
Si papa trompe maman
C’est parce que maman vieillit, tiens!
pourquoi t’es tout rouge?
Ben reviens gamin
et qu’est-ce que vous avez tous
À m’regarder comme un singe vous
Ah oui vous êtes saints vous
Bande de macaques
Donnez-moi un bébé singe
Il sera

Formidable, formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.
Formidable
Tu étais formidable, j’étais fort minable
Nous étions formidables.

Formidabel

Formidabel, formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.
Formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.

Hé schatje,
oeps meisje
‘k wil je niet versieren
beloofd, ik zweer het
ik ben vrijgezel
sinds gisteren shit  
ik kan geen kindje maken en dat is wel…hé
kom terug.
5 minuutjes maar
ik heb je niet beledigd.
‘k ben beschaafd, beleefd en behoorlijk naar de kloten,
maar een gast als ik
je hebt wel wat beters te doen hè
je had me gisteren moeten zien
ik was formidabel

Formidabel, formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.
Formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.

O, een beginnersfout  
je vindt jezelf groot
want je bent getrouwd
maar het is maar een ring gast
doe maar kalm aan
ze gaat je dumpen
zo is het altijd gegaan.
En je andere scharrel
heb je ’t haar al verteld?
Als je wilt vertel ik het wel
zo doen we dat, held.
En je kleine ook maar
als je die tenminste heb, ha
wacht 3 jaar, 7 jaar.
En dan zul je zien, het is

Formidabel, formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.
Formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.

Hé chickie
oh pardon pikkie
wat je onthouden moet
niemand is fout of goed
als mama vervelend doet
is ze bang dat jij trouwen moet
gaat papa vreemd
dan vindt -ie mama te oud, de lul!
Waarom word je zo rood?
kom terug knul
en wat lopen jullie mij aan te kijken
begin ik op een aapje te lijken?
Oh ja jullie zijn zo paaps
stelletje bavianen
Geef mij een baby aapje
hij wordt

Formidabel, formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.
Formidabel
jij was formidabel, ik was miserabel
wij waren formidabel.

Trois chansons

Charles d'Orléans / Claude Debussy

Dieu! qu’il la fait bon regarder!

Dieu! qu’il la fait bon regarder
La gracieuse bonne et belle;
Pour les grans biens que sont en elle
Chacun est prest de la loüer.

Qui se pourroit d’elle lasser?
Toujours sa beauté renouvelle.
Dieu! qu’il la fait bon regarder
La gracieuse bonne et belle!

Par de ça ne de là, la mer
Ne scay dame ne damoiselle
Qui soit en tous bien parfais telle.
C’est un songe que d’i penser:
Dieu! qu’il la fait bon regarder!

God, wat een feest om haar te zien!

God, wat een feest om haar te zien,
die gracieuze, mooie, prachtige vrouw!
Die eenieder graag bezingen zou,
en haar schoonheid verheerlijken bovendien.

Wie zou moe kunnen worden van het weerzien?
Haar schoonheid is altijd natuurgetrouw.
God wat een feest om haar te zien,
die gracieuze, mooie, prachtige vrouw!

Aan deze kust, noch zo ver als men kan zien
heeft men ooit een dame of een jonge vrouw
in elk opzicht zo volmaakt gezien.
Een droombeeld, maar waarheidsgetrouw:
God, wat een feest om haar te zien!

Quant j’ai ouy le tabourin

Quant j’ai ouy la tabourin
Sonner, pour s’en aller au may,

En mon lit n’en ay fait affray
Ne levé mon chief du coissin;
En disant: il est trop matin
Ung peu je me rendormiray:

Quant j’ ay ouy le tabourin
Sonner pour s’en aller au may,

Jeunes gens partent leur butin;
De nonchaloir m’accointeray
A lui je m’abutineray
Trouvé l’ay plus prouchain voisin;

Quant j’ay ouy le tabourin
Sonner pour s’en aller au may
En mon lit n’en ay fait affray
Ne levé mon chief du coissin.

De roep van de tamboerijn

De roep van de tamboerijn
wekte me, want het was mei,

maar ik lag in bed en sliep zo blij
ik wilde nog niet wakker zijn;
en zei: “het is te vroeg, dit doet me pijn,
ik slaap liever nog eventjes bij:”

De roep van de tamboerijn
wekte me, want het was mei,

Jongelui verdeelden de buit op het plein;
het was niet van belang voor mij
ik had mijn liefje al nabij
ik had mijn eigen valentijn;

De roep van de tamboerijn
wekte me, want het was mei,
maar ik lag in bed en sliep zo blij
ik wilde nog niet wakker zijn.

Yver, vous n’estes qu’un vilain;

Yver, vous n’estes qu’un vilain;
Esté est plaisant et gentil
En témoing de may et d’avril
Qui l’accompaignent soir et main.

Esté revet champs, bois et fleurs
De sa livrée de verdure
Et de maintes autres couleurs
Par l’ordonnance de nature.

Mais vous, Yver, trop estes plein
De nège, vent, pluye et grézil.
On vous deust banir en éxil.
Sans point flater je parle plein,
Yver, vous n’estes qu’un vilain.

Winter, je bent een slechterik!

Winter, je bent een slechterik!
De zomer is lief, aardig en stil
kijk maar naar mei en april,
met ’s ochtends en ’s avonds een frisse blik.

De zomer spreidt op ieder uur
over velden, bossen en bloemen zijn geuren,
zijn groen en alle andere kleuren,
volgens het recept van moeder natuur.

Maar jij, winter, je brengt vooral schrik
met al je sneeuw, wind, hagel en regen.
men zou verbanning moeten overwegen.
Onomwonden en volmondig verklaar ik:
Winter, je bent een slechterik!

Trois beaux oiseaux

Maurice Ravel

Trois beaux oiseaux

Trois beaux oiseaux du Paradis
(Mon ami z-il est à la guerre)
Trois beaux oiseaux du Paradis
Ont passé par ici.

Le premier était plus bleu que ciel,
(Mon ami z-il est à la guerre)
Le second était couleur de neige,
Le troisième rouge vermeil.

“Beaux oiselets du Paradis,
(Mon ami z-il est à la guerre)
Beaux oiselets du Paradis,
qu’apportez par ici?”

“J’apporte un regard couleur d’azur.
(Ton ami z-il est à la guerre)
“Et moi, sur beau front couleur de neige,
Un baiser dois mettre, encor plus pur”.

“Oiseau vermeil du Paradis,
(Mon ami z-il est à la guerre)
Oiseau vermeil du Paradis,
que portez-vous ainsi?”

“Un joli coeur tout cramoisi
(Ton ami z-il est à la guerre)”
“Ah, je sens mon coeur qui froidit…
Emportez-le aussi”.

Drie mooie vogels

Drie mooie vogels uit het Paradijs
(Mijn lief ging naar het front)
Drie boodschappers uit het Paradijs
Zijn hier voorbij gekomen.

De eerste was blauwer dan de lucht
(Mijn lief ging naar het front)
De tweede was zo wit als sneeuw
De derde helderrood.

“Mooie vogeltjes uit het Paradijs,
(Mijn lief ging naar het front)
Mooie vogeltjes uit het Paradijs,
Wat brengt jullie hier?”

“Ik breng je een azuurblauwe oogopslag.
(Jouw lief ging naar het front)”
“En ik moet je op je sneeuwwitte gezicht
Een nog zuiverder kus brengen”.

“Rode vogel uit het Paradijs,
(Mijn lief ging naar het front)
Rode vogel uit het Paradijs,
Wat breng jij nog voor mij mee?”

“Een mooi karmijnrood hart
(Jouw lief ging naar het front)”
“Ach, ik voel hoe mijn hart versteent…
Neem het alsjeblieft ook mee”.

Triste départ

Nicolas Gombert

Triste départ

Triste départ m’avait mis en douleur,
Mon corps était plus froid qui n’est le marbre.
Transi de deuil et séchant comme un arbre,
Ma face avait perdu toute couleur.

Een triest vertrek

Een triest vertrek heeft me in rouw gestort,
mijn lichaam was kouder nog dan steen,
verstijfd van smart en als een boom verdord,
en alle kleur uit mijn gezicht verdween.

Six chansons

Rainer Maria Rilke / Paul Hindemith

Zes gedichten van Rainer Maria Rilke op muziek van Paul Hindemith

La biche

Ô, la biche; quel bel intérieur 
d’anciennes forêts dans tes yeux abonde; 
combien de confiance ronde 
mêlée à combien de peur. 

Tout cela, porté par la vive 
gracilité de tes bonds. 
Mais jamais rien n’arrive 
à cette impossessive 
ignorance de ton front.

De hinde

O hinde; eindeloos ontvouwen
zich prachtige oude bossen in jouw blik;
hoeveel oprecht vertrouwen
gemengd met hoeveel schrik.

Dat alles levendig gedragen
door de rankheid van je sprongen licht.
Maar niets zal ooit verjagen
de argeloosheid zonder vragen
in je gezicht.

Un Cygne

Un cygne avance sur l’eau 
tout entouré de lui-même, 
comme un glissant tableau; 
ainsi à certains instants 
un être que l’on aime 
est tout un espace mouvant. 

Il se rapproche, doublé, 
comme ce cygne qui nage, 
sur notre âme troublée… 
qui à cet être ajoute 
la tremblant image 
de bonheur et de doute. 

Een zwaan

Een zwaan komt op het water naderbij
geheel in zichzelf gehuld,
als een glijdend schilderij;
zo is op zeker moment in de tijd
een wezen dat ons vervult
een en al bewegende ruimtelijkheid.

Hij nadert, in dubbelbeeld,
als de dichter die in ons bezorgde hart verblijft,
met beelden speelt…
die aan dit wezen in dubbeldruk
het rimpelende beeld toeschrijft
van twijfel en van geluk.

Puisque tout passe

Puisque tout passe, faisons 
la mélodie passagère; 
celle qui nous désaltère, 
aura de nous raison. 

Chantons ce qui nous quitte 
avec amour et art; 
soyons plus vite 
que le rapide départ.

Alles gaat toch voorbij

Daar alles voorbij gaat, rest 
ons de vluchtige melodielijn;
het lied dat onze dorst lest,
zal onze inzet zijn.
 
Laten we bezingen wat ons verlaat
met passie en meesterschap;
en we zingen het heel rap,
sneller dan het afscheid gaat.

Printemps

Ô mélodie de la sève 
qui dans les instruments 
de tous ces arbres s’élève –, 
accompagne le chant 
de notre voix trop brève. 

C’est pendant quelques mesures 
seulement que nous suivons 
les multiples figures 
de ton long abandon, 
ô abondante nature. 

Quand il faudra nous taire, 
d’autres continueront… 
Mais à présent comment faire 
pour te rendre mon 
grand cœur complémentaire?

Lente

O melodie van het levenssap
die aan de instrumenten
uit al deze bomen ontsnapt,
begeleid in deze lente
het korte lied van ons gezelschap.

Slechts voor de duur
van enkele maten volgen wij
de fantasierijke figuur
van jouw spel lang en vrij
o overvloedige natuur.

Als wij stilhouden,
zullen anderen doorgaan…
Maar hoe zou ik in deze wouden
mijn hartstocht voortaan 
nog kunnen achterhouden?

En hiver

En hiver, la mort meurtrière
entre dans les maisons; 
elle cherche la sœur, le père, 
et leur joue du violon. 

Mais quand la terre remue 
sous la bêche du printemps, 
la mort court dans les rues 
et salue les passants.

In de winter

In de winter komt de moordende dood nader 
de huizen worden door zijn komst verrast;
hij zoekt de dochter en de vader,
voor wie hij zijn viool bekrast.
 
Maar als de aarde tot leven komt
onder de spade van het voorjaar,
rent de dood door de straten, vermomd  
en groet iedere voorbijganger zowaar.

Verger

Jamais la terre n’est plus réelle 
que dans tes branches, ô verger blond, 
ni plus flottante que dans la dentelle 
que font tes ombres sur le gazon. 

Là se rencontre ce qui nous reste, 
ce qui pèse et ce qui nourrit 
avec le passage manifeste 
de la tendresse infinie. 

Mais à ton centre, la calme fontaine, 
presque dormant en son ancien rond, 
de ce contraste parle à peine, 
tant en elle il se confond.

Boomgaard

Nooit was de bodem vaster land   
dan in de takken van jouw boom
noch frivoler dan het kant
van je schaduw in de graszoom 
 
Daar vinden we terug wat overblijft,
wat ons zwaar valt, wat ons voedt,
oneindig teder ingelijfd
in onze herinnering zoet. 
 
En de fontein die in jouw midden fluistert,
slaperig in zijn oude bassin,  
naar deze contrasten slechts luistert,
en samenvalt met het schaduwdessin.

Quatrains Valaisans

Rainer Maria Rilke / Darius Milhaud

Vijf kwatrijnen over het Wallis-gebergte, gedichten van Rainer Maria Rilke, getoonzet door Darius Milhaud

Pays, arrêté à mi-chemin

Pays, arrêté à mi-chemin 
entre la terre et les cieux, 
aux voies d’eau et d’airain, 
doux et dur, jeune et vieux, 

comme une offrande levée 
vers d’accueillantes mains: 
beau pays achevé, 
chaud comme le pain!

Land dat halverwege stopt

Land dat halverwege plots 
tussen hemel en aarde ophoudt,
met wegen van water en rots, 
zacht en hard, jong en oud, 

als een offer aangeboden 
aan een ontvangende hand, 
warm als verse broden:
dat mooie, volmaakte land! 

Rose de lumière

Rose de lumière, un mur qui s’effrite -, 
mais, sur la pente de la colline, 
cette fleur qui, haute, hésite 
dans son geste de Proserpine. 

Beaucoup d’ombre entre sans doute 
dans la sève de cette vigne; 
et ce trop de clarté qui trépigne 
au-dessus d’elle, trompe la route. 

Roos van licht

Roos van licht, een muur verweert,
maar boven, met de glooiing mee
deze bloem die, aarzelend, terugkeert
in de beweging van Persephone.

Veel schaduw valt hier zonder meer  
over het sap van deze wijngaard; 
verblindend licht roffelt op haar
ranken, verbergt het pad keer op keer.

L’année tourne …

L’année tourne autour du pivot 
de la constance paysanne; 
la Vierge et Sainte Anne 
disent chacune leur mot. 

D’autres paroles s’ajoutent 
plus anciennes encor, — 
elles bénissent toutes, 
et de la terre sort 

cette verdure soumise 
qui, par un long effort, 
donne la grappe prise 
entre nous et les morts.

Het jaar draait…

Het jaar draait hier nog heel bedaagd
om ’t ritme van het boerenland;
St. Anna en de Moedermaagd
hun voorspraak sterkt de hechte band.

Andere stemmen sluiten aan  
met een nog ouder geluid, 
zij zegenen heel het bestaan, 
en uit de aarde ontspruit 

dat groene begin van leven 
dat, door alle kracht te geven,
de tros voortbrengt, zo bemind,    
die ons met de doden verbindt.

Chemins

Chemins qui ne mènent nulle part 
entre deux prés, 
que l’on dirait avec art 
de leur but détournés, 

chemins qui souvent n’ont 
devant eux rien d’autre en face 
que le pur espace 
et la saison. 

Wegen

Wegen die nergens heen gaan, 
tussen twee alpenweiden, 
je zou zeggen: kunstig gedaan 
om zo hun doel te vermijden; 

die wegen, je kunt er bijna van op aan
dat ze hier alleen zijn neergevlijd
voor de zuivere ruimtelijkheid 
en ’t jaargetijde. 

Beau papillon …

Beau papillon près du sol, 
à l’attentive nature
montrant les enluminures 
de son livre de vol. 

Un autre se ferme au bord 
de la fleur qu’on respire –: 
ce n’est pas le moment de lire. 
Et tant d’autres encor, 

de menus bleus, s’éparpillent, 
flottants et voletants, 
comme de bleues brindilles 
d’une lettre d’amour au vent, 

d’une lettre déchirée 
qu’on était en train de faire 
pendant que la destinataire 
hésitait à l’entrée.

Mooie vlinder …

Een mooie vlinder vertoont bij de grond 
voor de aandachtige natuur
de verluchte vrije kuur
die in zijn balboekje stond.

Een ander strijkt neer op de rand
van een geurige bloemknop:
je legt je boek aan de kant. 
En vele anderen vallen nu op,

kleine blauwtjes zweven verstrooid,
vlinderen fladderend als een kind,
als blauwe snippers in de wind
van een liefdesbrief onvoltooid,

een brief die je snel moest verscheuren  
omdat, toen je net zat te schrijven,
de geliefde verscheen aan de deur, en   
aarzelde of ze zou blijven.

Pavane

Robert de Montesquiou / Gabriel Fauré

Pavane

Femmes
C’est Lindor! c’est Tircis!
c’est tous nos vainqueurs!
Hommes
C’est Myrtil! c’est Lydé!
les reines de nos cœurs !
Femmes
Comme ils sont provocants,
comme ils sont fiers toujours!
Tous
Comme on ose régner
sur nos sorts et nos jours!
Hommes
Faites attention!
Observez la mesure!
Femmes
Ô la mortelle injure!
Hommes
La cadence est moins lente!
Et la chute plus sûre!
Femmes
Nous rabattrons bien leurs caquets!
Hommes
Nous serons bientôt leurs laquais
Femmes (Hommes)
Qu’ils sont laids! (Chers minois!)
Qu’ils sont fols! (Airs coquets!)
Hommes
Et c’est toujours de même!
Et c’est ainsi toujours!
Tous
On s’adore! on se hait!
on maudit ses amours!
Hommes
Adieu Myrtil! Églé! Chloé!
Demons moqueurs!
Femmes
Adieu donc et bons jours
aux tyrans de nos cœurs!
Tous
Et bons jours!

Pavane

Vrouwen
Kijk, daar is Lindor! Daar is Tircis!
Onze grote veroveraars!
Mannen
Kijk Myrtil! En Lydia!
Onze hartedieven!
Vrouwen
Kijk hoe ze ons uitdagen,
Met hun eeuwige trots! 
Allen
Hoe durven ze over ons lot en
onze dagen te beschikken!
Mannen
Dames, opletten!
Blijf in de maat!
Vrouwen
Wat een dodelijke belediging!
Mannen
Het ritme is vlugger!
Ze zullen zeker voor ons vallen!
Vrouwen
We krijgen ze wel stil!
Mannen
We zullen snel hun slaven zijn!
Vrouwen (Mannen)
Wat zijn ze lelijk! (Aardige lief gezichtje)
Wat een stumpers! (En zo koket!)
Mannen
Altijd hetzelfde liedje!
Zal altijd zo blijven!
Allen
We houden van elkaar, we haten elkaar!
We verwensen onze geliefden!
Mannen
Vaarwel, Myrtil, Eglé, Chloé,
Jullie spottende duivelskinderen!
Vrouwen
Vaarwel dan, en tot ziens
Onze kwelgeesten!
Allen
Tot ziens!

Musiciens, qui chantez à plaisir

Hubert Waelrant

Musiciens, qui chantez à plaisir

Musiciens qui chantez à plaisir,
Qui gringotez, refringotez la note.
Prenez un ton plus doux, et à loisir, 
Signifiant ce que le chant dénote,
Accordez-vous, ainsi que la linote
Qui prend plaisir en son chant gracieux.
Soyez experts des oreilles et des yeux,
Ou autrement il vaudrait mieux vous taire.
Et je vous prie, que vous soyez soigneux 
De ne chanter, que vous n’avez à boire.

Musici, zangers voor het plezier

Musici, zangers voor het plezier,
jullie knauwen en kwelen de noten.
Zing een toontje lager, zodat in de zwier
de sfeer van het lied wordt ontsloten,
stem je af met soortgenoten,
zoals vogels in hun sierlijke koor.
wees vaardig met oog en oor,
anders kun je beter niet klinken.
En zorg er alsjeblieft goed voor  
om niet te zingen zonder iets te drinken.

Les Djinns

Victor Hugo / Gabriel Fauré

Les Djinns

Murs, ville,
Et port,
Asile
De mort,
Mer grise
Où brise
La brise,
Tout dort.

Dans la plaine
Naît un bruit.
C’est l’haleine
De la nuit.
Elle brame
Comme une âme
Qu’une flamme
Toujours suit !

La voix plus haute
Semble un grelot.
D’un nain qui saute
C’est le galop.
Il fuit, s’élance,
Puis en cadence
Sur un pied danse
Au bout d’un flot.

La rumeur approche.
L’écho la redit.
C’est comme la cloche
D’un couvent maudit ;
Comme un bruit de foule,
Qui tonne et qui roule,
Et tantôt s’écroule,
Et tantôt grandit, 

Dieu ! la voix sépulcrale
Des Djinns !… Quel bruit ils font !
Fuyons sous la spirale
De l’escalier profond.
Déjà s’éteint ma lampe,
Et l’ombre de la rampe,
Qui le long du mur rampe,
Monte jusqu’au plafond.

Cris de l’enfer ! voix qui hurle et qui pleure !
L’horrible essaim, poussé par l’aquilon,
Sans doute, ô ciel ! s’abat sur ma demeure.
Le mur fléchit sous le noir bataillon.
La maison crie et chancelle penchée,
Et l’on dirait que, du sol arrachée,
Ainsi qu’il chasse une feuille séchée,
Le vent la roule avec leur tourbillon !

Prophète ! si ta main me sauve
De ces impurs démons des soirs,
J’irai prosterner mon front chauve
Devant tes sacrés encensoirs !
Fais que sur ces portes fidèles
Meure leur souffle d’étincelles,
Et qu’en vain l’ongle de leurs ailes
Grince et crie à ces vitraux noirs !

De leurs ailes lointaines
Le battement décroît,
Si confus dans les plaines,
Si faible, que l’on croit
Ouïr la sauterelle
Crier d’une voix grêle,
Ou pétiller la grêle
Sur le plomb d’un vieux toit.

Les Djinns funèbres,
Fils du trépas,
Dans les ténèbres
Pressent leurs pas ;
Leur essaim gronde :
Ainsi, profonde,
Murmure une onde
Qu’on ne voit pas.

Ce bruit vague
Qui s’endort,
C’est la vague
Sur le bord ;
C’est la plainte,
Presque éteinte,
D’une sainte
Pour un mort.

On doute
La nuit…
J’écoute : –
Tout fuit,
Tout passe
L’espace
Efface
Le bruit.

De geesten

Muren, stadspoort,
vissersvloot,
toevluchtsoord
van de dood,
zware lucht
het gerucht
op de vlucht.
morgenrood.

Op het land
een jammerklacht.
Het is de adem
van de nacht.
Heel bedeesd
als een geest
bevreesd
voor de jacht!

de sterkste stroom
klinkt als geklop.
Het is de galop
van een springende gnoom.
Hij ontsnapt, grijpt zijn kans,
doet dan in cadans
op één been een dans
op de top van een boom.

Het geluid nadert snel
de echo komt nabij.
Het klinkt als de bel
van een vervloekte abdij;
Als het geluid van een horde,
die donderde en morde
nu eens meer orde,
dan weer razernij.

Mijn God, die bulderende grafgebeden
van de geesten! Wat een reuzenklap!
Laten we vluchten onder de treden
van de diepe trap.
Reeds dooft mijn licht,
de schaduw verdicht,
-de muur raakt uit het zicht-,
en kruipt omhoog tot de kap.

Gekrijs uit de hel! stem die loeit en kermt!
De horrorzwerm, gedreven door ijzige wind,
O hemel, is over mijn huis uitgezwermd.
Het zwarte leger buigt het gebint.
Het huis schreeuwt en wankelt en knakt.
Je zou zeggen, van de grond af beetgepakt,
rondgeblazen en neergekwakt,
als een dor blaadje door de wind!

Profeet! Als jouw hand me redt
van deze donkere duivels op hun oorlogspad,
dan kniel ik blootshoofds in gebed
voor jouw heilig wierookvat!
Maak dat zij voor deze trouwe deuren
hun vonkenstrooiende adem zullen betreuren,
en dat hun scherpe klauwen zullen scheuren
zonder te krabben en krassen in deze dodenstad!

Van hun verre vleugelslag
neemt het klapwieken af op den duur,
verspreidt zich als een rouwbeklag,
verzwakt als een smeulend vuur,
men denkt een sprinkhaan te horen,
het zachtschrille geluid in de oren,
of de regen tot hagel bevroren
op het lood van een heel oude schuur.

De geesten van het graf,
zonen van de dood,
versnellen hun draf
in hun duistere nood;
Hun monsterverbond
dat de diepten terugvond
ruisende bron in de grond
die onzichtbaar ontsproot.

Dit nietige gevaar
wordt gesust
het is een baar
op de kust;
het is een klacht,
nog heel zacht,
een heilige bracht
eeuwige rust.

Gefluister
windstil
luister:
nihil…
alles gaat
inderdaad
ruimte staat
stil.

Le content est riche

Claudin de Sermisy

Le content est riche

Le content est riche en ce monde
Et bien heureux en ce temps cy.
A coeur joyeux liberté monde,
Vivre chez soy, hors de soucy.

Estre amoureux non point transy,
Et a tout deuill clore les yeux.
Toujours gaillars, faictes ainsi
Et vous vivrez cent ans et mieux.

De tevredene is rijk

De tevredene is rijk in deze wereld,
en heel gelukkig in deze tijd,
een blij persoon voelt zich vrij in de wereld
leeft op zichzelf zonder bedroefdheid.

Verliefd zijn en nooit geremd,
de ogen sluiten voor verdriet of zeer,
altijd vrolijk zijn, wie zich zo stemt
leeft zeker honderd jaar of meer.