Parla più piano

Nino Rota

Parla più piano e nessuno sentirà,
il nostro amore lo viviamo io e te.
Nessuno sa la verità,
neppure il cielo che ci guarda da lassù.

Parla più piano e nessuno sentirà,
il nostro amore lo viviamo io e te.
Nessuno sa la verità,
neppure il cielo che ci guarda da lassù.

Insieme a te io resterò,
amore mio, sempre così

Parla più piano e vieni più vicino a me.
Voglio sentire gli occhi miei dentro di te.
Nessuno sa la verità,
è un grande amore e mai più grande esisterà.

Insieme a te io resterò,
amore mio, sempre così

Parla più piano e vieni più vicino a me.
Voglio sentire gli occhi miei dentro di te.
Nessuno sa la verità,
è un grande amore e mai più grande esisterà.

Praat maar wat zachter, dan kan niemand ons verstaan
want onze liefde is alleen voor jou en mij.
En niemand komt daar nu nog aan,
ja zelfs de hemel laat ons wel een beetje vrij.

Praat maar wat zachter, dan kan niemand ons verstaan
want onze liefde is alleen voor jou en mij.
En niemand komt daar nu nog aan,
ja zelfs de hemel laat ons wel een beetje vrij.

Wij blijven samen voor altijd,
mijn allerliefste, ja voor altijd.

Praat maar wat zachter en kom dan wat dichterbij.
Ik wil mijn ogen in jou voelen dicht bij mij.
En niemand komt daar nu nog aan,
zo’n grote liefde, groter zal er nooit bestaan.

Wij blijven samen voor altijd,
mijn allerliefste, ja voor altijd.

Praat maar wat zachter en kom dan wat dichterbij.
Ik wil mijn ogen in jou voelen dicht bij mij.
En niemand komt daar nu nog aan,
zo’n grote liefde, groter zal er nooit bestaan.

Già torna a rallegrar

Luca Marenzio (ca. 1553-1599)

Già torna a rallegrar l’aria e la terra,
Il giovenetto April, carco di fiori,
Il mar s’aqueta,
Il gelo fuge sotterra,
Scherzan le vaghe ninfe lor pastori,
Tornan gli augelli a l’amorosa guerra,
Lieti cantar nei mattutini albori.
Et io piango la notte e son dolente
Tosto che’l sol si scope in oriente.

De lucht en de aarde verheugen zich al weer,
Beladen met bloemen komt de jonge april,
De zee houdt zich stil,
De vorst maakt een ommekeer,
De lieftallige nimfen en hun herders maken plezier,
De vogels hebben weer hun liefdevolle vertier,
Blij om te zingen in het ochtendkrieken.
En ik huil ’s nachts en ben niet te troosten
Alhaast komt de zon op in het oosten.

Ecco la primavera

Mogens Pedersøn (ca.1583-1623)

Ecco la primavera,
che ne rimena’il Sole,
a rinovar le rose e le viole.
Hor gli’augelletti’amanti
con le’amorose piaghe,
del suo core van radoppiando i canti.

Daar komt de lente,
die de zon terugbrengt,
om de rozen en viooltjes te vernieuwen.
Nu gaan de verliefde vogeltjes
met hun liefdevolle vermaak
de zang van hun hart weer verdubbelen.

O primavera, gioventù dell’anno

Claudio Monteverdi (1567-1643)

O primavera, gioventù dell’anno,
bella madre de’ fiori,
d’erbe novelle, e di novelli amori;
tu ben lasso ritorni,
ma senza i cari giorni
delle spiranze mie;
tu ben sei quella
ch’eri pur dianzi si verzzosa e bella.
Ma non son io quel che già un tempo fui,
sì caro agli occhi altrui.

O voorjaar, jeugd van het jaar,
mooie moeder van de bloemen,
van nieuwe kruiden, en van nieuwe liefdes;
je komt op het juiste moment terug,
maar zonder de dierbare dagen
waar ik op hoopte;
jij bent inderdaad
dezelfde als voorheen, zo groen en mooi.
Maar ik ben niet meer die ik ooit was,
zo geliefd in de ogen van die ander.

So ben mi c´ha bon tempo

Orazio Vecchi

So ben mi c’ha bon tempo, Fa la la.
Al so ma basta mo’. Fa la la.

So ben ch’è favorito, Fa la la.
Ahime! no’l posso dir. Fa la la.

Oh! s’io potessi dire, Fa la la.
Chi va, chi sta, chi vien. Fa la la.
 
La ti darà martello, Fa la la.
Per farti disperar. Fa la la.

Ik weet goed wie er geluk heeft,
Maar dit is nu genoeg.

Ik weet heel goed wie favoriet is,
Jammer, ik kan ’t niet zeggen.

O, kon ik maar zeggen,
wie gaat, wie blijft, wie komt!

Als ik het voor jou zou opdreunen,
Zou je wanhopig worden.

Dolcissimo ben mio   

Orazio Vecchi

Dolcissimo ben mio
Io pur mi parto a Dio
Ma nel partir almeno
Fa ch’io mi porti
La tua imago in seno.

Ch’io passerò le pene
Mirando ivi il mio bene
Che si nobil fattura
Dubbierò se si aviva
Oppur pittura.

E da si dolce inganno
Questo i miei spirti avranno
Che i color finti e adorni
Mi daran vita fin che a te ritorni.

Mijn liefste lief,
Ik ga nu heen naar God.
Maar laat mij als ik ga
Tenminste jouw beeld
In mijn hart meedragen.

Opdat ik de pijn zal doorstaan​​
Terwijl ik van daar mijn lief aanschouw
Die zo’n zuiver schepsel is
Dat ik in twijfel raak of ze echt leeft
Of een schilderij is.

En door deze zoete misleiding
Zal mijn geest zoiets krijgen
Dat de opgebrachte en versierde kleur
Mij in leven houdt tot ik met jou herenigd word.

Già cantai allegramente 

Filippo Azzaiolo

Già cantai allegramente
Per amor d’una mia amorosa
Già da me sta sempr’ascosa
E se mi fa viver dolente:
Già cantai allegramente
Sol per amor d’una mia morosa. 

Eertijds zong ik vrolijk
Uit liefde voor die ene vriendin
Destijds bleef ze altijd voor mij verborgen
En deed ze me in droefheid leven:
Eertijds zong ik vrolijk
Alleen uit liefde voor die ene vriendin.

O Rosetta, che rosetta

Gabriello Chiabrera / Claudio Monteverdi

O Rosetta, che rossetta
     Tra il bel verde di tue frondi
     Vergognosa ti nascondi,
     Come pura donzelletta,
     Che sposata ancor non è.

Se dal bel cespo natio
     Ti torrò, non te ne caglia;
     Ma con te tanto mi vaglia,
     Che ne lodi il pensier mio,
     Se servigio ha sua mercè.

Caro pregio il tuo colore
     Tra le man sia di colei,
     Che governa i pensier miei,
     Che mi mira il petto e’l core,
     Ma non mira la mia fe.

Non mi dir come t’apprezza
     La beltà di Citerea;
     lo mel so, ma questa Dea
     E di grazia e di bellezza
     Non ha Dea sembiante a sè.

O Roosje, mijn roosje,
tussen je groene lover
verberg je bedeesd jouw tover
als een prachtig juwelendoosje,
een jonge ongehuwde vrouw.

Als ik je uit je mooie struik pluk,
wees niet bang,
want het eerbetoon in mijn gezang
brengt mij al veel geluk
als het alleen maar klinkt voor jou.

Jouw kleur is een teken van eerbied
in de handen van haar
die ik in mijn gedachten bewaar,
die mijn hoofd en mijn hart ziet
maar niet mijn trouw.

Zeg maar niet hoe jij altijd
de schoonheid van Aphrodite eert,
ik weet het, maar deze godin regeert
en kent in gratie en schoonheid
haar gelijke niet als vrouw.

Armatae face et anguibus

Antonio Vivaldi: Juditha Triumphans

Armatae face et anguibus
a caeco regno squalido
furoris sociae barbari
Furiae, venite ad nos

Morte, flagello, stragibus
vindictam tanti funeris
irata nostra pectora
duces ducete vos.

Kom gewapend met fakkels en slangen
uit je duistere woeste rijk
jullie bondgenoten van barbaarse razernij
Furiën, kom naar ons toe!

Leid met dood, met zwepen, met slachtpartijen
onze woedende harten,
en leer ons de dood
van onze grote generaal te wreken!

Intorno all ‘idol mio

Marco Antonio Cesti

Intorno all’idol mio 

Intorno all’idol mio spirate pur, spirate,
Aure, Aure soavi e grate,
E nelle guancie elette
Baciatelo per me,
Cortesi, cortesi aurette!

Al mio ben, che riposa
Su l’ali della quiete,
Grati, grati sogni assistete
E il mio racchiuso ardore
Svelate gli per me,
O larve, o larve d’amore!

Rond mijn aanbedene waai

Rond mijn aanbedene waai, enkel waai,
winden, zachte en lieflijke winden,
en op die uitverkoren wangen
kus hem voor mij,
lieve, lieve briesjes!

Mijn liefste, die rust
op de vleugels van de vredigheid,
breng hem mooie dromen
en laat hem mijn verborgen
vuur gewaarworden,
o geesten, geesten van liefde.