Matona, mia cara

Orlando di Lasso

Hete soldatenliefde

‘Matona mia cara’ is een warmbloedig, beloftevol en enigszins plat soldatenlied. Soms wordt per abuis gedacht dat dit een Marialied is, maar in werkelijkheid gaat het over een soldaat die een schone dame probeert te verleiden.

Di Lasso werd in 1532 als Orlande de Lassus geboren in Bergen (Mons) in Henegouwen (nu België). Als componist behoort hij dus tot de ‘componisten van de Lage Landen’. Hij was een echte Europeaan, reisde en werkte in verschillende landen, en verwierf internationaal groot aanzien.

Hoewel ‘Matona’ in onze tijd geen onbekende is, hoor je niet direct waar het over gaat. Voor de vertaling heb ik geprobeerd ritme en rijm, die een belangrijke rol hebben in dit lied, ‘mee te vertalen’. 

Matona, mia cara

Matona, mia cara, Mi follere canzon, 
Cantar sotto finestra, Lantze bon compagnon. 
 
Ti prego m’ascoltare, che mi cantar de bon,
E mi ti foller bene, come greco e capon.
 
Com’andar alle cacce, cacciar, cacciar con le falcon,
Mi ti portar becacce, grasse come rognon.
 
Se mi non saper dire, tante belle razon,
Petrarcha mi non saper, Ne fonte d’Helicon.
 
Se ti mi foller bene, mi non esser poltron,
Mi ficcar tutta notte, urtar come monton,

Don don don, diri diri, don don don don.

Mijn lieve, schone dame

hoor lieve schone dame, mijn lied in vierkwartsmaat, 
ik zing hier voor jouw venster, ik ben een goed soldaat. 
 
Ik vraag je om te luist’ren, ik zing geheel niet kwaad, 
en ik zal van je houden, als een Griek van zijn gebraad. 
 
Ik zal voor jou gaan jagen, de valk mijn beste maat, 
dan breng ik jou een duifje, een vette van formaat. 
 
‘k heb weinig mooie woorden, en ook geen gladde praat, 
ik ken Petrarca niet, en ook Helicon is een hiaat. 
 
Als jij mij wel ziet zitten, dan ben ik snel paraat, 
Ik kan nachtenlang seksen, tot aan de dageraad. 

Tra la la, tierelierelierelaat.

Madrigale a 5

Alessandro Scarlatti

Vier vijfstemmige madrigalen van Alessandro Scarlatti

Sdegno La Fiamma Estinse

Sdegno la fiamma estinse
E rintuzzò lo strale,
E sciolse il nodo,
Che m’arse, che mi punse,
E che m’avvinse.
Né di legame il core paventa,
Né di piaga, né d’ardore
Né cura se baleni;
Perfida!
O s’hai quegl’occhi tuoi sereni
Che lieti fuor dell’ amoroso impaccio,
Sprezza l’incendio, le quadrelle e’l laccio.

Verachting doofde het vuur

Verachting doofde de vlammen,
stompte de pijl af
en hakte de knoop door,
die me verteerden, die me verwondde
en waar ik in verstrikt zat.
Mijn hart vreest noch de band,
noch verwonding, noch vuur
en ik heb geen zorg om de bliksem:
Trouweloze!
O jij met je mooie ogen,
vrolijk zonder de pijn van de liefde,
onderschat het vuur, de pijlen en de valstrik.

O Selce, O Tigre, O Nynfa

O Selce, o tigre, o nynfa,
Fredda, crudele e bella,
Ch’innamori mai sempre e mai non ami.
Tu saetti se miri
E le faville a chi ti mira avventi
E mirante é mirata,
Bella si, ma spietata.
O col ferro, o col dardi
Altrui tormenti
E scherzi con Amor e non lo senti.

O steen, o tijger, o nimf

O steen, o tijger, o nimf,
zo koud, zo wreed en schoon,
die altijd bekoort, maar nooit liefheeft.
Je mikt je pijlen,
je werpt je vonken naar wie je bekijkt,
en wie werpt wordt bekeken,
mooi, maar meedogenloos ben je.
Met dolk en pijlen
kwel je de anderen
en speel je met de liefde, die je niet voelt.

O Morte

O morte agl’ altri fosca a me serena,
Scaccia con il tuo stral lo stral d’amore.
Spenga il tuo ghiaccio l’amoroso ardore,
Spezzi la falce tua la sua catena.

O dood

O dood, voor anderen zwart, voor mij zo licht,
Maak met jouw pijlen een einde aan ‘t liefdesuur.
Doof met jouw ijzige koude het liefdesvuur,
Verbreek de keten met jouw zeis, volvoer je plicht.

Arsi un tempo

Arsi un tempo e l’ardore
Fu già soave al core.
Hor prendo amor per gioco
Ghiaccio fatto il desio
Cenere il fuoco.

In vuur en vlam

Eens stond ik in vuur en vlam en de gloed
drong in mijn hart al zacht en goed.
De liefde is niet meer zo kras
nu ijs is waar begeerte was
en van het vuur rest enkel as.

Le voglie e l’opre mie

Francesco Petrarca / Orlando di Lasso

vertaling Le voglie e l’opre mie

Dit prachtige sonnet van Petrarca, getoonzet door Orlando di Lasso, is een van de eerste liederen die ik vertaald heb, op basis van een hulpvertaling door iemand die kennis had van oud-italiaans (ik ben helaas haar naam kwijtgeraakt). In het ensemble ‘Changez vos voix’ wilden we een programmaboekje maken voor het concert, met de vertaling van de liederen die we zongen. Voor mij was dit het begin van een uit de hand gelopen hobby, het vertalen van poëzie en liederen.

Le voglie e l’opre mie

Le voglie e l’opre mie, gelate e spente
Preggio non hebber, d’immortale honore
Che priva l’alma in se del tuo favore
d’Acquistar tanto ben non e possente
 
Alsi, sudai, temei, liet’e dolente
Cercai fuggendo in un l’odio e l’amore,
Vollie pregiai quel che credei peggiore
E contrario a mestesso fui souvente
 
Non fu colle o campagna o rivo o fiume
Che non cercasser le mie voglie accorte
Per trovar quel l’ondio m’arda e consume
 
E fatto piu nel mal ardito e forte
Qual, chi nulla te mendo assai presume
Sprezzai quanto di ben m’e dato in sorte

Mijn lust en mijn leven

Mijn zinnen zijn volledig uitgeblust
mijn kille daden vonden geen bekroning
want zonder jouw waardering en beloning
werd mijn ziel niet tot zaligheid gekust
 
ik lachte en ik huilde, was blij en ongerust
joeg haat en liefde beide uit mijn woning
was van het kwaad de ongekroonde koning
en in mijzelve vond ik nimmer rust
 
er was geen heuvel, veld, oever of stroom
die niet bezocht werd door mijn wakk’re zinnen
op zoek naar haar van wie ik enkel droom
 
maar aangetast door ‘t kwaad, en buiten zinnen
-een man die alles opeist zonder schroom-
kon ik wat mij gegeven werd niet innen

Lamento della ninfa

Ottavio Rinuccini / Claudio Monteverdi

Lamento della ninfa

Non havea Febo
Non havea Febo ancora
recato al mondo il dì
ch’una donzella fuora
del proprio albergo uscì.

Sul pallidetto volto
scorgease il suo dolor,
spesso gli venia sciolto
un gran sospir dal cor.

Sì calpestando fiori,
errava hor qua, hor là,
i suoi perduti amori
così piangendo va:

Amor
Amor, dicea, il ciel
mirando il piè fermò
dove, dov’è la fé
che ‘l traditor giurò?
Miserella

Fa che ritorni il mio
amor com’ei pur fuo,
o tu m’ancidi, ch’io
non mi tormenti più.
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Non vo’ più che i sospiri
se non lontan da me,
no, no, che i suoi martiri
più non dirammi, affé!
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Perché di lui mi struggo
tutt’orgoglioso sta,
che sì, che sì se ‘l fuggo
ancor mi pregherà?
Miserella

Se ciglio ha più sereno
colei che ‘l mio non è,
già non rinchiude in seno
Amor si bella fé.
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Né mai si dolci baci
da quella bocca havrai,
né più soavi; ah, taci,
taci, che troppo il sai.”

Si, tra sdegnosi 
Sì tra sdegnosi pianti
spargea le voci al ciel;
così ne’ cori amanti
mesce Amor fiamma e gel. 

Klaagzang van een meisje

Phoebus had nog niet
Phoebus had het licht nog niet
naar de wereld gebracht
toen een meisje
uit haar huis tevoorschijn kwam.

Op haar bleke gezicht
was haar verdriet te zien,
en vaak kwam er een
diepe zucht vanuit haar hart.

Zo vertrapte ze de bloemen,
dwaalde nu hier, dan daar,
en beklaagde zich over
haar verloren liefde aldus:

Liefde
Liefde, sprak ze,
onbeweeglijk starend naar de hemel,
waar is de trouw
die de verrader gezworen heeft?  
Arm meisje

Maak dat mijn lief terugkomt
zoals voorheen,
of dood mij, zodat ik
niet meer hoef te lijden.
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Ik wil hem niet meer begeren,
als hij bij me is,
Nee, nee, hij laat me niet
meer lijden, op mijn woord!
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Omdat ik naar hem smacht
is hij zo arrogant,
misschien als ik van hem wegvlucht
zal hij me nog komen smeken?
Arm meisje

Als haar ogen mooier zijn 
dan de mijne,
heeft de liefde niet zulke trouw 
in haar hart gesloten.
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Nooit zal hij zulke zoete kussen
van haar lippen krijgen,
en zo teder; ach, zwijg,
zwijg, je hebt al teveel gezegd. 

Ja, tussen boze
Ja, tussen haar boze tranen
richt ze haar stem tot de hemel;
zo kan de liefde vuur en ijs planten
in het hart van geliefden.

Lamento d’Arianna

Ottavio Rinuccini / Claudio Monteverdi

Lamento d’Arianna

1.
Lasciatemi morire!
E chi volete voi che mi conforte
in così dura sorte,
in così gran martire?
Lasciatemi morire!

2.
O Teseo, o Teseo mio,
sì che mio ti vo’ dir, chè mio pur sei,
benchè t’involi, ahi crudo! a gl’occhi miei.
Volgiti, Teseo mio,
volgiti, Teseo, o Dio!
Volgiti in dietro a rimirar colei
che lasciato ha per te la patria e’l regno,
e’n queste arene ancora,
cibo di fere dispietate e crude,
lascierà l’ossa ignude.
O Teseo, o Teseo mio,
se tu sapessi, o Dio!
Se tu sapessi, ohimè!, come s’affanna
la povera Arianna,
forse forse pentito
rivolgeresti ancor la prora al lito.
Ma, con l’aure serene
tu te ne vai felice, ed io qui piango.
A te prepara Atene
liete pompe superbe, ed io rimango
cibo di fere in solitarie arene.
Te l’un e l’altro tuo vecchio parente
stringerai lieto, ed io
più non vedrovi, o madre, o padre mio!

3.
Dove, dove è la fede,
che tanto mi giuravi?
Così ne l’alta sede
tu mi ripon de gl’avi?
Son queste le corone
onde m’adorni il crine?
Questi gli scetri sono,
questi le gemme e gl’ori?
Lasciarmi in abbandono
a fera che mi strazi e mi divori?
Ah, Teseo, ah Teseo mio,
lascierai tu morire,
in van piangendo, in van gridando aita,
la misera Arianna
ch’a te fidossi e ti diè gloria e vita?

4.
Ahi, che non pur risponde!
Ahi, che più d’aspe è sord’a miei lamenti!
O nembi, o turbi, o venti,
sommergetelo voi dentro a quell’onde!
Correte, orchi e balene,
e delle membr’immonde
empiete le voragini profonde!
Che parlo, ahi! Che vaneggio?
Misera, ohimè! Che chieggio?
O Teseo, o Teseo mio,
non son, non son quell’io,
non son quell’io che i feri detti sciolse:
Parlò l’affanno mio, parlò il dolore;
Parlò la lingua sì, ma non già ‘l core.

Klaagzang van Ariadne

1.
Laat mij maar sterven!
Wie wil je dat mij troost verschaft
nu ik zo bitter word gestraft,
in mijn ellendige bestaan?
Laat mij maar dood gaan!

2.
O Theseus, mijn Theseus,
ja ik zeg mijn, je bent nog steeds mijn,
hoewel je uit mijn ogen verdwijnt, hoe wreed kun je zijn!
Keer om, mijn Theseus, mijn lot,
kom terug, Theseus, oh mijn god!
Keer terug en kijk opnieuw haar aan
die voor jou haar land en koninkrijk liet gaan,
en die je op dit strand liet staan,  
ten prooi aan menig wildebeest
de naakte botten wreed ontvleesd.
O mijn Theseus, mijn lot,
als je zou weten, oh mijn god!
als je wist, o wee, hoe Ariadne lijdt
in haar armzalige eenzaamheid,
misschien, misschien toch schuldbewust
stuurde je je schip nog terug naar de kust.
Maar, met een kalme wind ga je heen,
vaar je blijmoedig voort, en ik ween.
Athene bereidt jou een feestelijk onthaal
en ik blijf hier achter, als een lekker maal
voor de wilde dieren op het eenzame strand.
Je ouders zullen je een voor een
blij omarmen, en ik blijf alleen
zal nooit meer zien mijn ouders of mijn land!

3.
Waar, waar is jouw eed van trouw gebleven,
die je me zo vaak gezworen hebt?
Is dit hoe je mij op de verheven
troon van mijn voorouders terugzet?
Is dit de kroon op mijn hoofd
die je mij had beloofd?
Zijn dit de scepters waar je van sprak,
zijn dit de juwelen, is dit de gouden plak?
Mij zo achter te laten voor de roofdieren,
om te verslinden en kaal te vreten als aasgieren?
Ach, Theseus, mijn Theseus,
op weg naar je huis
stort je die arme Ariadne in haar graf
ondanks haar tranen en hulpgeroep, als straf
voor haar, die jou roem en leven gaf?

4.
Ach, er komt geen antwoord op mijn klaagzang!
Helaas, hij is nog dover dan een slang!
O wolken, o winden, orkaan,
laat zijn schip in de golven vergaan!
Zeemonsters, walvissen en veelvraten
maak voort, en vul de diepste gaten
met zijn gore ledematen!
Ach, wat zeg ik, ben ik aan ’t ijlen?
Ik, ongelukkige! Kan ik mezelf nog peilen?
O Theseus, mijn Theseus,
ik ben mezelf niet, ik ben abuis,
deze wrede woorden getuigen van mijn smart:
het was mijn angst die sprak, mijn verdriet;
mijn tong sprak wel, maar niet mijn hart.

Lagrime mie

Barbara Strozzi

Lagrime mie

Lagrime mie, à che vi trattenete?
Perchè non isfogate il fier dolore
che mi toglie‘l respiro e opprime il core?
Lidia che tanto adòro,
Perchè un guardo pietoso,
ahi! mi donò,
il paterno rigor, l’imprigionò.
Trà due mura rinchiusa sta
la bella innocente
Dove giunger non può raggio di sole;
E quel che più mi duole
Ed accresc’ al mio mal
Tormenti e pene,
È che per mia cagione provi male
il mio bene!
E voi, lumi dolenti, non piangete?
Lagrime mie, à che vi trattenete?
Lidia, ahimè, veggo mancarmi
l’idol mio che tanto adoro,
Stà colei trà duri marmi, per cui spiro

E pur non moro?
Se la morte m’è gradita,
Hor che son privo di speme
Deh, toglietemi la vita
(ve ne prego) aspre mie pene.
Mà ben m’accorgo, che per
tormentarmi maggiormente,
La sorte mi niega anco la morte.
Se dunque è vero, o Dio,
Che sol del pianto mio,
Il rio destino hà sete.

Lagrime mie à che vi trattenete
Perchè non isfogate il fier dolore
Che mi toglie il respiro e opprime il core

Mijn tranen

Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Waarom uit je niet het heftige verdriet
dat mij de adem beneemt en mijn hart bedrukt? 
Lidia, die ik zo bemin,
om een liefderijke blik,  
die ze me helaas schonk,
sloot haar vader haar rigoureus op.
Tussen twee muren blijft
de onschuldige schoonheid gevangen
waar geen sprankje zon haar kan bereiken;
en wat me nog meer verontrust
en wat mijn kwellingen verergert
en mijn pijn nog groter maakt,
is dat ik de oorzaak ben van het ongeluk
van mijn grote liefde!
En jullie, bedroefde ogen, huilen niet?
Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Lidia, ach, ik mis je zo,
mijn idool, jou bewonder ik, voor jou leef ik,
ik wil bij je zijn tussen de koude harde muren.

Waarom sterf ik toch niet?
Als de dood mij graag ziet,
nu ik van mijn hoop beroofd ben
och, bevrijd mij van het leven
(smeek ik u), van mijn bittere pijn.
Maar ik merk wel, dat
het lot mij de dood niet gunt
om mijn lijden te vergroten..
Als dat dus waar is, mijn God,
dan hunkert het boosaardige lot
alleen naar mijn tranen.

Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Waarom geef je geen uiting aan het wrede verdriet dat mij de adem beneemt en mijn hart bedrukt? 

Il mio bel foco (Quella fiamma che m’accende)

Francesco Bartolomeo Conti

Zingbare hertaling

Op verzoek heb ik een zingbare hertaling gemaakt van deze welbekende en prachtige muziek, een recitatief + aria. De nieuwe tekst past perfect onder de noten, ook de herhalingen, alleen een paar boogjes worden iets anders. Voor wie dit ingewikkeld vindt: U kunt de pdf van de partituur bij mij bestellen.

Il mio bel foco

Il mio bel foco,
o lontano o vicino ch’esser poss’io,
senza cangiar mai tempre per voi,
care pupille, arderà sempre.

Quella fiamma che m’accende,
piace tanto all’alma mia,
che giammai s’estinguerà.

E se il fato a voi mi rende,
vaghi rai del mio bel sole,
altra luce el la non vuole
nè voler giammai potrà.

Mijn liefdesvuur

Mijn liefdesvuur,
brandt al lang, of ik nu ver of dicht bij jou ben,
steeds onveranderd vurig voor jou,
vurig begeer ik steevast jouw ogen.

Vurige vlammen die mij verteren,
doen mijn blijde hart begeren,
en nooit meer gaat dat voorbij.

Als het lot mij weer bij jou brengt,
mooiste zon van al mijn dagen,
zal geen ander licht hier stralen
want mijn hart verdraagt dat nooit.

Il bianco e dolce cigno

Giovanni Giudiccioni / Jacques Arcadelt

Il bianco e dolce cigno

Il bianco e dolce cigno
cantando more, ed io
piangendo giungo al fin del viver mio.
Strana e diversa sorte,
ch’ei more sconsolato,
ed io moro beato.
Morte che nel morire
m’empie di gioia tutto e di desire;
se nel morir altro dolor non sento,
di mille morti il di sarei contento.

De zwaan zo wit en zacht

De zwaan zo wit en zacht
sterft zingend, en ik wacht
mijn einde met een jammerklacht.
Wat vreemd verschil in lot,
hij sterft zonder goedenacht,
waar mijn dood het geluk betracht.
Het sterven maakt mij niet kapot
vervult me met ’t hoogst genot:
als het sterven mij niets droevers bracht,
dan stierf ik duizend doden elke nacht.

Fuoco di gioia

Arrigo Boito / Giuseppe Verdi

Fuoco di gioia

Fuoco di gioia, l’ilare vampa 
fuga la notte col suo splendor. 
Guizza, sfavilla, crepita, avvampa 
fulgido incendio che invade il cor. 
Dal raggio attratti vaghi sembianti 
movono intorno mutando stuol, 
e son fanciulle dai lieti canti, 
e son farfalle dall’igneo vol. 
Arde la palma col sicomoro, 
canta la sposa col suo fedel; 
sull’aurea fiamma, sul lieto coro 
soffia l’ardente spiro del ciel. 
Fuoco di gioia, rapido brilla! 
Rapido passa, fuoco d’amor! 
Splende, s’oscura, palpita, oscilla, 
l’ultimo guizzo, lampeggio e muor.

Vreugdevuur

Vreugdevuur, uitbundig vlammenspel
verdrijft met haar schijnsel de nacht.
Het gloeiende vuur opent harten snel,
knettert met warme aantrekkingskracht.
De straling trekt vage silhouetten aan
naar de nooit eendere vlammenzee,
zingende meisjes zijn opgestaan,
en vuurvlinders fladderen mee.
De palmboom verbrandt met de plataan,
de bruid zingt een lied met manlief;
de vurige adem van de hemel blaast aan
de gouden vlam, en de hartendief.
Vuur vol vreugde, u verdwijnt zo vlug!
Hoe snel is de liefde van haar vuur beroofd!
Het verlicht, verduistert, het golft weer terug,
een laatste opleving, het knippert en dooft.

Così me disprezzate?

Girolamo Frescobaldi

Così me disprezzate?

Così mi disprezzate,
Così voi mi burlate?
Tempo verrà, ch’amore
Farà di vostro core
Quel che fate del mio;
Non più parole, addio.

Datemi pur martiri,
Burlate i miei sospiri,
Negatemi mercede,
Oltraggiate mia fede,
Ch’in vol vedrete poi
Quel che mi fate voi.

Beltà sempre non regna,
E s’ella pur v’insegna
A dispregiar mia fé,
Credete pur a me,
Che s’oggi m’ancidete,
Doman vi pentirete.

Non nega già, ch’in voi
Amor ha i pregi suoi,
Ma so, ch’il tempo cassa
Beltà, che fugge e passa.
Se non volete amare,
Io non voglio penare.

Il vostro biondo crine,
Le guance purpurine
Veloci più che Maggio
Tosto saran passaggio.
Prezzategli pur voi,
Ch’io riderò ben poi.

Veracht jij me zo?

Veracht jij me zo,
maak je me zo belachelijk?
De tijd komt nog, dat de liefde
jouw hart zal aandoen
wat je nu mij aandoet;
einde gesprek, vaarwel.

Kwel mij maar,
lach maar om mijn zuchten,
ontzeg mij je medelijden,
beledig mijn trouw,
tot je daarna opeens ziet
wat je me aandoet.

Schoonheid regeert niet eeuwig,
en als ze jou slechts leert
om mijn trouw te minachten,
geloof mij maar,
dat je me vandaag doodt,
en morgen spijt zult hebben.

Ik ontken inderdaad niet,
dat Amor jou goed heeft toebedeeld,
maar ik weet, dat de tijd schoonheid verwoest,
die is vluchtig en gaat voorbij.
Als jij niet lief wilt hebben,
wil ik niet lijden.

Jouw blonde lokken,
je rode wangen zullen,
sneller dan de meimaand,
spoedig voorbij zijn.
Houd ze nu maar in aanzien,
want later zal ik hard lachen.