Wherefore to-night so full of care,
My soul, revolving hopeless strife,
Pointing at hindrance, and the bare
Painful escapes of fitful life?
Shaping the doom that may befall
By precedent of terror past:
By love dishonoured, and the call
Of friendship slighted at the last?
By treasured names, the little store
That memory out of wreck could save
Of loving hearts, that gone before
Call their old comrade to the grave?
O soul, be patient: thou shalt find
A little matter mend all this;
Some strain of music to thy mind,
Some praise for skill not spent amiss.
Again shall pleasure overflow
Thy cup with sweetness, thou shalt taste
Nothing but sweetness, and shalt grow
Half sad for sweetness run to waste.
O happy life! I hear thee sing,
O rare delight of mortal stuff!
I praise my days for all they bring,
Yet are they only not enough.
Waarom, mijn gemoed, zo onrustig vannacht,
verwikkeld in een hopeloze strijd,
gefocust op hinder en tegenkracht,
en de pijnlijk ontlopen onbestendigheid?
Het onheil scheppend dat me overkomt
voorspeld door schand uit het verleden:
versmade liefde, en de roep verstomd
van vriendschap met voeten getreden?
Door dierbare namen, de enkelingen
die de herinnering van de ondergang prijsgaf,
geliefden die al eerder gingen
roepen hun oude kameraad naar ’t graf?
Ach mijn gemoed, geduld: het zijn
de kleine dingen die dit alles helen;
een melodietje nog zo klein,
een compliment dat men zal delen.
Dan zal geluk weer overstromen
uw zoete lot, en u zult smaken
niets dan zoetheid, u zult schromen
voor zoetigheden die verloren raken.
O heerlijk leven! Ik hoor u zingen,
o zeldzaam geluk van sterfelijkheid!
Ik prijs mijn dagen voor alle dingen,
al is er nooit voldoende tijd.