Le Bestiaire

Guillaume Apollinaire / Francis Poulenc

Het dierenboek of de processie van Orpheus

Le dromadaire

Avec ses quatres dromadaires
Don Pedro d’Alfaroubeira
Courut le monde et l’admira
Il fit ce que je voudrais faire,
Si j’avais quatre dromadaires.

De dromedaris

Met een dromedaris of vier
trok don Pedro d’Alfaroubeira
de wereld rond als avonturier. 
Hij deed het voor, ik deed hem graag na,
had ik maar vier dromedarissen hier.

La chèvre du Tibet

Les poils de cette chèvre et même
ceux d’or pour qui prit tant de peine
Jason, ne valent rien au prix
Des cheveux dont je suis épris.

De Tibetaanse geit

De kostbaarste wol van de kasjmiergeit
en zelfs Jasons gulden vlies
zijn nog lang niet zo exotisch
als mijn liefs lieftalligheid.

La sauterelle

Voici la fine sauterelle
La nourriture de Saint Jean
Puissent mes vers être comme elle
Le régal des meilleures gens.

De sprinkhaan

Ziehier de kostelijke sprinkhaan
die Johannes voedde in woestijngebieden;
konden mijn verzen die toets doorstaan:
een feestmaal te zijn voor betere lieden.

Le dauphin

Dauphins, vous jouez dans le mer
Mais le flot est toujours amer
Parfois ma joie éclate t’elle?
La vie est encore cruelle.

De dolfijn

Dolfijnen, jullie spelen in de zee
maar golven brengen altijd smart.
Komt met plezier soms drama mee?
Het leven is vaak bikkelhard.

L’écrevisse

Incertitude, O! mes delices
Vous et moi nous nous en allons
Comme s’en vont les écrevisses,
À reculons, à reculons.

De rivierkreeft

Onzekerheid, o zaligheden
U en ik wij gaan er tussenuit
Zoals de rivierkreeften voortschreden,
achteruit, achteruit.

Le carpe

Dans vos viviers dans vos etangs
Carpes que vous vivez longtemps!
Est-ce que la mort vous oublie.
Poissons de la melancolie.

De karper

In uw vijvers en uw meren
zult u karpers niet kreperen!
Gaat de dood u soms voorbij?
Vissen van melancholij.

Le paon

En faisant la roue, cet oiseau,
Dont le pennage traîne à terre,
Apparaît encore plus beau,
Mais se découvre le derrière.

De pauw

Hij maakt van zijn staart een waaier,
Daardoor lijkt deze vogel nog fraaier.
Zijn veren slepen meestal over de grond,
Maar nu staat hij in zijn blote kont.

Le chat

Je souhaite dans ma maison:
Une femme ayant sa raison,
Un chat passant parmi les livres,
Des amis en toute saison
Sans lesquels je ne peux pas vivre.

De kat

Weet je wat ik wou:
een verstandige vrouw,
die mij een kat zou geven,
en altijd vrienden die ik vertrouw,
zij houden mij in leven.

La Romanesca

Adolphe Larmande

La Romanesca

Aux échos des bois,
Aux soupirs du feuillage….
Mélez,charmants hautbois,
un doux ramage;
Et par vos accords,
Sur la verte fougère.
Attirez la bergère,
Qu’appelent mes transports.
Mon coeur plein d’elle,
Veut attendrir.
Son coeur rebelle,
Ou bien mourir!
O Madeleine,
Cède aux amours,
Le lierre au chène.
S’unit toujours.
Qu’a ma chanson
Voltigeant en cadence,
Ton pied mignon
Vienne animer la danse;
Et qu’en bondissant,
Ton corsage d’abeille,
D’un trésor naissant
Entr’ouvre la merveille!
Pour le tendre souci….
Qui m ‘entraine,
J’implore ta merci,
O  ma reine!
Et si la danse nous enchaine,
Laisse l’amour nous enchainer aussi!

Liefdeslied

De geluiden uit het woud,
en het zuchten van de blaren,
wil ze, hobo’s zoet, bewaren,
smeed een lied van edelgoud;
Lok met schone harmonieën
naar mijn zachte varenbed,
de herderin die mij bezet,
want zij vult mijn fantasieën.
Mijn hart is helemaal bij haar,
daarom wil ik haar verleiden,
haar weerspannig hart bevrijden,
of sterven als een kluizenaar!
O Maria Magdalena,
neem geliefden bij de hand,
blijf hen ook voor altijd na,
en geef hun een sterke band.
Breng mijn liefdeslied tot leven,
laat het dansen in de maat,
dat uw geest wordt ingegeven,
en uw steun ons nooit verlaat;
en terwijl we ons verbinden
uw zoet lichaam ons verlicht,
ontluikt hier ons droomgezicht,
dat het wonder plaats zal vinden!
Voor het tedere verlangen,
voor mijn gretige verleiding,
smeek ik u om uw genade,
o mijn koningin!
En brengt de dans gemeenschapszin,
maak haar dan mijn liefdesgade! 

Lamento della ninfa

Ottavio Rinuccini / Claudio Monteverdi

Lamento della ninfa

Non havea Febo
Non havea Febo ancora
recato al mondo il dì
ch’una donzella fuora
del proprio albergo uscì.

Sul pallidetto volto
scorgease il suo dolor,
spesso gli venia sciolto
un gran sospir dal cor.

Sì calpestando fiori,
errava hor qua, hor là,
i suoi perduti amori
così piangendo va:

Amor
Amor, dicea, il ciel
mirando il piè fermò
dove, dov’è la fé
che ‘l traditor giurò?
Miserella

Fa che ritorni il mio
amor com’ei pur fuo,
o tu m’ancidi, ch’io
non mi tormenti più.
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Non vo’ più che i sospiri
se non lontan da me,
no, no, che i suoi martiri
più non dirammi, affé!
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Perché di lui mi struggo
tutt’orgoglioso sta,
che sì, che sì se ‘l fuggo
ancor mi pregherà?
Miserella

Se ciglio ha più sereno
colei che ‘l mio non è,
già non rinchiude in seno
Amor si bella fé.
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Né mai si dolci baci
da quella bocca havrai,
né più soavi; ah, taci,
taci, che troppo il sai.”

Si, tra sdegnosi 
Sì tra sdegnosi pianti
spargea le voci al ciel;
così ne’ cori amanti
mesce Amor fiamma e gel. 

Klaagzang van een meisje

Phoebus had nog niet
Phoebus had het licht nog niet
naar de wereld gebracht
toen een meisje
uit haar huis tevoorschijn kwam.

Op haar bleke gezicht
was haar verdriet te zien,
en vaak kwam er een
diepe zucht vanuit haar hart.

Zo vertrapte ze de bloemen,
dwaalde nu hier, dan daar,
en beklaagde zich over
haar verloren liefde aldus:

Liefde
Liefde, sprak ze,
onbeweeglijk starend naar de hemel,
waar is de trouw
die de verrader gezworen heeft?  
Arm meisje

Maak dat mijn lief terugkomt
zoals voorheen,
of dood mij, zodat ik
niet meer hoef te lijden.
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Ik wil hem niet meer begeren,
als hij bij me is,
Nee, nee, hij laat me niet
meer lijden, op mijn woord!
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Omdat ik naar hem smacht
is hij zo arrogant,
misschien als ik van hem wegvlucht
zal hij me nog komen smeken?
Arm meisje

Als haar ogen mooier zijn 
dan de mijne,
heeft de liefde niet zulke trouw 
in haar hart gesloten.
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Nooit zal hij zulke zoete kussen
van haar lippen krijgen,
en zo teder; ach, zwijg,
zwijg, je hebt al teveel gezegd. 

Ja, tussen boze
Ja, tussen haar boze tranen
richt ze haar stem tot de hemel;
zo kan de liefde vuur en ijs planten
in het hart van geliefden.

Lamento d’Arianna

Ottavio Rinuccini / Claudio Monteverdi

Lamento d’Arianna

1.
Lasciatemi morire!
E chi volete voi che mi conforte
in così dura sorte,
in così gran martire?
Lasciatemi morire!

2.
O Teseo, o Teseo mio,
sì che mio ti vo’ dir, chè mio pur sei,
benchè t’involi, ahi crudo! a gl’occhi miei.
Volgiti, Teseo mio,
volgiti, Teseo, o Dio!
Volgiti in dietro a rimirar colei
che lasciato ha per te la patria e’l regno,
e’n queste arene ancora,
cibo di fere dispietate e crude,
lascierà l’ossa ignude.
O Teseo, o Teseo mio,
se tu sapessi, o Dio!
Se tu sapessi, ohimè!, come s’affanna
la povera Arianna,
forse forse pentito
rivolgeresti ancor la prora al lito.
Ma, con l’aure serene
tu te ne vai felice, ed io qui piango.
A te prepara Atene
liete pompe superbe, ed io rimango
cibo di fere in solitarie arene.
Te l’un e l’altro tuo vecchio parente
stringerai lieto, ed io
più non vedrovi, o madre, o padre mio!

3.
Dove, dove è la fede,
che tanto mi giuravi?
Così ne l’alta sede
tu mi ripon de gl’avi?
Son queste le corone
onde m’adorni il crine?
Questi gli scetri sono,
questi le gemme e gl’ori?
Lasciarmi in abbandono
a fera che mi strazi e mi divori?
Ah, Teseo, ah Teseo mio,
lascierai tu morire,
in van piangendo, in van gridando aita,
la misera Arianna
ch’a te fidossi e ti diè gloria e vita?

4.
Ahi, che non pur risponde!
Ahi, che più d’aspe è sord’a miei lamenti!
O nembi, o turbi, o venti,
sommergetelo voi dentro a quell’onde!
Correte, orchi e balene,
e delle membr’immonde
empiete le voragini profonde!
Che parlo, ahi! Che vaneggio?
Misera, ohimè! Che chieggio?
O Teseo, o Teseo mio,
non son, non son quell’io,
non son quell’io che i feri detti sciolse:
Parlò l’affanno mio, parlò il dolore;
Parlò la lingua sì, ma non già ‘l core.

Klaagzang van Ariadne

1.
Laat mij maar sterven!
Wie wil je dat mij troost verschaft
nu ik zo bitter word gestraft,
in mijn ellendige bestaan?
Laat mij maar dood gaan!

2.
O Theseus, mijn Theseus,
ja ik zeg mijn, je bent nog steeds mijn,
hoewel je uit mijn ogen verdwijnt, hoe wreed kun je zijn!
Keer om, mijn Theseus, mijn lot,
kom terug, Theseus, oh mijn god!
Keer terug en kijk opnieuw haar aan
die voor jou haar land en koninkrijk liet gaan,
en die je op dit strand liet staan,  
ten prooi aan menig wildebeest
de naakte botten wreed ontvleesd.
O mijn Theseus, mijn lot,
als je zou weten, oh mijn god!
als je wist, o wee, hoe Ariadne lijdt
in haar armzalige eenzaamheid,
misschien, misschien toch schuldbewust
stuurde je je schip nog terug naar de kust.
Maar, met een kalme wind ga je heen,
vaar je blijmoedig voort, en ik ween.
Athene bereidt jou een feestelijk onthaal
en ik blijf hier achter, als een lekker maal
voor de wilde dieren op het eenzame strand.
Je ouders zullen je een voor een
blij omarmen, en ik blijf alleen
zal nooit meer zien mijn ouders of mijn land!

3.
Waar, waar is jouw eed van trouw gebleven,
die je me zo vaak gezworen hebt?
Is dit hoe je mij op de verheven
troon van mijn voorouders terugzet?
Is dit de kroon op mijn hoofd
die je mij had beloofd?
Zijn dit de scepters waar je van sprak,
zijn dit de juwelen, is dit de gouden plak?
Mij zo achter te laten voor de roofdieren,
om te verslinden en kaal te vreten als aasgieren?
Ach, Theseus, mijn Theseus,
op weg naar je huis
stort je die arme Ariadne in haar graf
ondanks haar tranen en hulpgeroep, als straf
voor haar, die jou roem en leven gaf?

4.
Ach, er komt geen antwoord op mijn klaagzang!
Helaas, hij is nog dover dan een slang!
O wolken, o winden, orkaan,
laat zijn schip in de golven vergaan!
Zeemonsters, walvissen en veelvraten
maak voort, en vul de diepste gaten
met zijn gore ledematen!
Ach, wat zeg ik, ben ik aan ’t ijlen?
Ik, ongelukkige! Kan ik mezelf nog peilen?
O Theseus, mijn Theseus,
ik ben mezelf niet, ik ben abuis,
deze wrede woorden getuigen van mijn smart:
het was mijn angst die sprak, mijn verdriet;
mijn tong sprak wel, maar niet mijn hart.

Lagrime mie

Barbara Strozzi

Lagrime mie

Lagrime mie, à che vi trattenete?
Perchè non isfogate il fier dolore
che mi toglie‘l respiro e opprime il core?
Lidia che tanto adòro,
Perchè un guardo pietoso,
ahi! mi donò,
il paterno rigor, l’imprigionò.
Trà due mura rinchiusa sta
la bella innocente
Dove giunger non può raggio di sole;
E quel che più mi duole
Ed accresc’ al mio mal
Tormenti e pene,
È che per mia cagione provi male
il mio bene!
E voi, lumi dolenti, non piangete?
Lagrime mie, à che vi trattenete?
Lidia, ahimè, veggo mancarmi
l’idol mio che tanto adoro,
Stà colei trà duri marmi, per cui spiro

E pur non moro?
Se la morte m’è gradita,
Hor che son privo di speme
Deh, toglietemi la vita
(ve ne prego) aspre mie pene.
Mà ben m’accorgo, che per
tormentarmi maggiormente,
La sorte mi niega anco la morte.
Se dunque è vero, o Dio,
Che sol del pianto mio,
Il rio destino hà sete.

Lagrime mie à che vi trattenete
Perchè non isfogate il fier dolore
Che mi toglie il respiro e opprime il core

Mijn tranen

Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Waarom uit je niet het heftige verdriet
dat mij de adem beneemt en mijn hart bedrukt? 
Lidia, die ik zo bemin,
om een liefderijke blik,  
die ze me helaas schonk,
sloot haar vader haar rigoureus op.
Tussen twee muren blijft
de onschuldige schoonheid gevangen
waar geen sprankje zon haar kan bereiken;
en wat me nog meer verontrust
en wat mijn kwellingen verergert
en mijn pijn nog groter maakt,
is dat ik de oorzaak ben van het ongeluk
van mijn grote liefde!
En jullie, bedroefde ogen, huilen niet?
Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Lidia, ach, ik mis je zo,
mijn idool, jou bewonder ik, voor jou leef ik,
ik wil bij je zijn tussen de koude harde muren.

Waarom sterf ik toch niet?
Als de dood mij graag ziet,
nu ik van mijn hoop beroofd ben
och, bevrijd mij van het leven
(smeek ik u), van mijn bittere pijn.
Maar ik merk wel, dat
het lot mij de dood niet gunt
om mijn lijden te vergroten..
Als dat dus waar is, mijn God,
dan hunkert het boosaardige lot
alleen naar mijn tranen.

Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Waarom geef je geen uiting aan het wrede verdriet dat mij de adem beneemt en mijn hart bedrukt? 

La danse des animaux

Darius Milhaud

La danse des animaux

Le poisson fait: Hip!
L’oiseau fait; Viss!
Le marmot fait: Gnan!
Je me jette à gauche, Hip! Hip! Hip!
Je me tourne à droite, Hip! Hip! Hip!
Je fais le poisson qui file à l’eau,
Qui se tortille, qui bondit!
Tout vit, tout danse et tout chante…
Le poisson: Hip!
L’oiseau: Viss!
Le marmot: Gnan!
L’oiseau s’envole
Vole, vole, vole,
Va, revient, passe
Vole, vole, vole,
Monte, plane et s’abat.
Je fais l’oiseau.
Le singe de branche en branche,
Court, bondit et saute,
Avec sa femme, avec son mioche,
La bouche pleine, la queue en l’air.
Voila le singe! Voila le singe!
Tout vit, tout danse et tout chante…
Le poisson fait: Hip!
L’oiseau fait: Viss!
Le marmot fait: Gnan!

De dans van de dieren

De vis doet: hup!
De vogel doet: tjiep!
De marmot doet: fjoew!
Ik werp me naar links, hup! hup! hup!
Ik draai me naar rechts, hup! hup! hup!
Ik speel de vis die verdwijnt in het water,
die draait en springt!
Alles leeft, alles danst en alles zingt…
De vis: hup!
De vogel: tjiep!
De marmot: fjoew!
De vogel vliegt weg
wiek, wiek, wiek,
gaat, komt terug, schiet voorbij
wiek, wiek, wiek,
stijgt op, zweeft en valt.
Ik speel de vogel.
De aap holt van tak naar tak,
rent, huppelt en springt,
met zijn wijfje, met zijn jong,
de mond vol, z’n staart in de lucht.
Kijk het aapje! kijk het aapje!
Alles leeft, alles danst en alles zingt…
De vis doet: hup!
De vogel doet: tjiep!
De marmot doet: fjoew!

Jouissance vous donnerai

Claudin de Sermisy

Jouissance vous donnerai

Jouissance vous donnerai,
mon ami, et vous mènerai
Là où prétend votre esperance.
Vivante ne vous laisserai;
encore quand morte je serai,
l’esprit en aura souvenance

Si pour moi avez du souci
Pour vous n’en ai pas moins aussi,
Amour le vous doit faire entendre.
Mais s’il vous grève d’être ainsi,
Apaisez votre cœur transi;
Tout vient à point, qui peut attendre.

Genot zal ik je bereiden

Genot zal ik je bereiden,
mijn vriend, en ik zal je daar leiden
waar je verlangens naar uitgaan.
Bij leven zal ik niet van je scheiden
en zelfs nog na mijn verscheiden
blijft deze herinnering bestaan.

Als je je zorgen maakt om mij
ik doe dat niet minder dan jij,
onze liefde is ook toegewijd.
Maar ben je zo bedrukt en minder blij,
maak dan je verkleumde hart maar vrij;
voor wie weet te wachten komt alles op tijd.

Je suis déshéritée

Pierre Cadéac

Je suis déshéritée

Je suis déshéritée
puisque j’ai perdu mon ami,
seulett’ il m’a laissée
pleine de pleurs et de souci.
Rossignol du bois joli,
Sans point faire demeurée,
va t‘en dire à mon ami
que pour lui suis tourmentée.

Ik ben geheel ontdaan

Ik ben geheel ontdaan
want ik verloor mijn lief,
hij liet me zo maar staan
in leed en ongerief.
Mooie nachtegaal, wees lief
Wil zonder uitstel gaan
en zeg tegen mijn hartendief
dat ik om hem ben aangedaan.

Il mio bel foco (Quella fiamma che m’accende)

Francesco Bartolomeo Conti

Zingbare hertaling

Op verzoek heb ik een zingbare hertaling gemaakt van deze welbekende en prachtige muziek, een recitatief + aria. De nieuwe tekst past perfect onder de noten, ook de herhalingen, alleen een paar boogjes worden iets anders. Voor wie dit ingewikkeld vindt: U kunt de pdf van de partituur bij mij bestellen.

Il mio bel foco

Il mio bel foco,
o lontano o vicino ch’esser poss’io,
senza cangiar mai tempre per voi,
care pupille, arderà sempre.

Quella fiamma che m’accende,
piace tanto all’alma mia,
che giammai s’estinguerà.

E se il fato a voi mi rende,
vaghi rai del mio bel sole,
altra luce el la non vuole
nè voler giammai potrà.

Mijn liefdesvuur

Mijn liefdesvuur,
brandt al lang, of ik nu ver of dicht bij jou ben,
steeds onveranderd vurig voor jou,
vurig begeer ik steevast jouw ogen.

Vurige vlammen die mij verteren,
doen mijn blijde hart begeren,
en nooit meer gaat dat voorbij.

Als het lot mij weer bij jou brengt,
mooiste zon van al mijn dagen,
zal geen ander licht hier stralen
want mijn hart verdraagt dat nooit.

Il bianco e dolce cigno

Giovanni Giudiccioni / Jacques Arcadelt

Il bianco e dolce cigno

Il bianco e dolce cigno
cantando more, ed io
piangendo giungo al fin del viver mio.
Strana e diversa sorte,
ch’ei more sconsolato,
ed io moro beato.
Morte che nel morire
m’empie di gioia tutto e di desire;
se nel morir altro dolor non sento,
di mille morti il di sarei contento.

De zwaan zo wit en zacht

De zwaan zo wit en zacht
sterft zingend, en ik wacht
mijn einde met een jammerklacht.
Wat vreemd verschil in lot,
hij sterft zonder goedenacht,
waar mijn dood het geluk betracht.
Het sterven maakt mij niet kapot
vervult me met ’t hoogst genot:
als het sterven mij niets droevers bracht,
dan stierf ik duizend doden elke nacht.