Lord let me know mine end

Psalm 39 / Hubert Parry

Lord, let me know mine end

Lord, let me know mine end and the number of my days
That I may be certified how long I have to live.
Thou hast made my days as it were a span long;
And mine age is as nothing in respect of Thee,
And verily, ev’ry man living is altogether vanity,
For man walketh in a vain shadow
And disquieteth himself in vain,
He heapeth up riches and cannot tell who shall gather them.
And now, Lord, what is my hope?
Truly my hope is even in Thee.
Deliver me from all mine offencеs
And make me not a rebukе to the foolish.
I became dumb and opened not my mouth
For it was Thy doing.
Take Thy plague away from me,
I am even consumed by means of Thy heavy hand.
When Thou with rebukes does chasten man for sin
Thou makest his beauty to consume away
Like as it were a moth fretting a garment;
Ev’ry man therefore is but vanity.
Hear my pray’r, O Lord
And with Thy ears consider my calling,
Hold not Thy peace at my tears!
For I am a stranger with Thee and a sojourner
As all my fathers were.
O spare me a little, that I may recover my strength before I go hence
And be no more seen.

Heer, laat mij mijn einde kennen

Heer, laat mij mijn einde kennen en het aantal van mijn dagen
opdat ik zeker weet hoe lang ik nog zal leven.
U bepaalt mijn dagen tot een tijdspanne;
wat U betreft is mijn levensduur niets,
en waarlijk, iedere levende mens is volkomen ijdel,
want de mens wandelt in een valse schaduw
en verontrust zichzelf tevergeefs,
hij stapelt rijkdommen op en weet niet wie er mee heen gaat.
En nu, Heer, wat mag ik nog hopen?
Waarlijk mijn hoop is slechts op U.
Bevrijd mij van al mijn zonden
en maak mij niet tot spot van de dwazen.
Ik zweeg en opende mijn mond niet meer
want het was Uw werk.
Neem Uw plaag van mij weg,
want ik word verteerd door Uw zware hand.
Als u de mens kastijdt en straft voor zijn zonden
Laat u zijn pracht wegvreten
zoals een mot een kledingstuk invreet;
ieder mens is daarom slechts ijdelheid.
Hoor mijn gebed, O Heer
en versta met Uw oren mijn roepen,
blijf niet onbewogen bij mijn tranen!
Want ik ben een vreemdeling bij U en een voorbijganger
zoals al mijn voorvaderen.
O ontzie mij enigszins, dat ik mijn kracht hervind eer ik heenga
en niet meer gezien zal worden.