Fuoco di gioia

Arrigo Boito / Giuseppe Verdi

Fuoco di gioia

Fuoco di gioia, l’ilare vampa 
fuga la notte col suo splendor. 
Guizza, sfavilla, crepita, avvampa 
fulgido incendio che invade il cor. 
Dal raggio attratti vaghi sembianti 
movono intorno mutando stuol, 
e son fanciulle dai lieti canti, 
e son farfalle dall’igneo vol. 
Arde la palma col sicomoro, 
canta la sposa col suo fedel; 
sull’aurea fiamma, sul lieto coro 
soffia l’ardente spiro del ciel. 
Fuoco di gioia, rapido brilla! 
Rapido passa, fuoco d’amor! 
Splende, s’oscura, palpita, oscilla, 
l’ultimo guizzo, lampeggio e muor.

Vreugdevuur

Vreugdevuur, uitbundig vlammenspel
verdrijft met haar schijnsel de nacht.
Het gloeiende vuur opent harten snel,
knettert met warme aantrekkingskracht.
De straling trekt vage silhouetten aan
naar de nooit eendere vlammenzee,
zingende meisjes zijn opgestaan,
en vuurvlinders fladderen mee.
De palmboom verbrandt met de plataan,
de bruid zingt een lied met manlief;
de vurige adem van de hemel blaast aan
de gouden vlam, en de hartendief.
Vuur vol vreugde, u verdwijnt zo vlug!
Hoe snel is de liefde van haar vuur beroofd!
Het verlicht, verduistert, het golft weer terug,
een laatste opleving, het knippert en dooft.