Tutto lo di
Tutto lo dì mi dici: “Canta, canta!”
Non vedi ca non posso refiatare!
A che tanto cantare?
Vorria che mi dicessi “Sona, sona!”
Non le campan’a nona
Ma lo cimbalo tuo
Se canto ri-ro ro-ri-ro-gne
S’io t’haggio sott’ a st’ogne.
De hele dag
De hele dag zeg je tegen me: “zing, zing!”
Zie je niet dat ik me moet bedwingen!
Waarom moet ik zo vaak zingen?
Ik wou dat je zou zeggen: “speel, speel!”
Niet op de bel voor het gebedsritueel
maar op jouw pronkjuwelen
zou ik je overal stri-stra-strelen
als ik jou nu mocht bespelen.