Pequeño vals vienes,

Federico Garcia Lorca / Leonard Cohen

Lorca schreef dit gedicht in 1929-’30 (de crisisjaren), tijdens een langdurig verblijf in New York. Het is gepubliceerd in 1942 in de bundel ‘Poeta in Nueva York’ (Dichter in New York). Het is opgenomen in de afdeling ‘Vlucht uit New York’. De zanger Leonard Cohen heeft het als lied vertaald in het engels ‘Take this waltz’. Verschillende spaanstalige zangers hebben de melodie van Cohen gebruikt in combinatie met de originele tekst.

Pequeño vals vienes

En Viena hay diez muchachas,
un hombro donde solloza la muerte
y un bosque de palomas disecadas.
Hay un fragmento de la mañana
en el museo de la escarcha.
Hay un salón con mil ventanas.
    ¡Ay, ay, ay, ay!
Toma este vals con la boca cerrada.

Este vals, este vals, este vals,
de sí, de muerte y de coñac
que moja su cola en el mar.

Te quiero, te quiero, te quiero,
con la butaca y el libro muerto,
por el melancólico pasillo,
en el oscuro desván del lirio,
en nuestra cama de la luna
y en la danza que sueña la tortuga.
    ¡Ay, ay, ay, ay!
Toma este vals de quebrada cintura.

En Viena hay cuatro espejos
donde juegan tu boca y los ecos.
Hay una muerte para piano
que pinta de azul a los muchachos.
Hay mendigos por los tejados.
Hay frescas guirnaldas de llanto.
    ¡Ay, ay, ay, ay!
Toma este vals que se muere en mis brazos.

Porque te quiero, te quiero, amor mío,
en el desván donde juegan los niños,
soñando viejas luces de Hungría
por los rumores de la tarde tibia,
viendo ovejas y lirios de nieve
por el silencio oscuro de tu frente.
    ¡Ay, ay, ay, ay!
Toma este vals del “Te quiero siempre”.

En Viena bailaré contigo
con un disfraz que tenga cabeza de río.
¡Mira qué orillas tengo de jacintos!
Dejaré mi boca entre tus piernas,
mi alma en fotografías y azucenas,
y en las ondas oscuras de tu andar
quiero, amor mío, amor mío, dejar,
violín y sepulcro, las cintas del vals.

Kleine weense wals 

In Wenen zijn tien jonge vrouwen,
de dood huilt er uit op een schouder,
er is een bos met opgezette duiven.
In het museum van steeds kouder
hangt nog een flard van de morgenstond.
Er is een zaal met duizend ruiten.        
    Ay, ay, ay, ay!
Drink deze wals met gesloten mond.

Deze wals, deze wals, deze wals
van ja, zowel dood als cognac
die zijn staart dompelt in de zee.

Ik wil jou, ik wil jou, ik wil jou,
met je leunstoel en je dode verhaal,
voorbij het weemoedige portaal,
in ons hemelbed onder de maan
waar lelies op de duistere zolder staan
en de schildpad droomt van het bal.
    Ay, ay, ay, ay!
Dans deze wals voor ik val.

In Wenen speelt jouw mond
een spel met vier spiegels in het rond.
Een piano wijst naar de dood,
kleurt de jonge mannen blauw in hun nood.
Bedelaars klimmen in de dakgoot.
Er zijn verse slingers van erbarmen.
    Ay, ay, ay, ay!
Dans deze wals die smoort in mijn armen.

Want ik wil je, ik wil je, mijn lief,
op zolder waar kinderen spelen,
dromend van oude spookkastelen
in het gerucht van de zwoele namiddag,
zie ik schapen en lelies het wit verdelen
in het zwijgende donker van je oogopslag.
    Ay, ay, ay, ay!
Dans deze wals van “Ik wil je jaar en dag”.

In Wenen dans ik met jou deze wals,
in vermomming: mijn hoofd een rivier.
Hyacinten bloeien op mijn oevers, kijk hier!
Ik begraaf mijn mond tussen je dijen,
mijn ziel in foto’s en waterpartijen,
en op de donkere deining van jouw ledematen
wil ik, mijn lief, mijn lief, achterlaten,
viool en grafsteen, als de slippen van de wals.