Nicolette

Maurice Ravel

Nicolette, à la vesprée,
s’allait promener au pré,
cueillir la paquerette,
la jonquille et le muguet.
Toute sautillante, toute guillerette,
lorgnant ci, là, de tous les côtés.

Rencontra vieux loup grognant
Tout hérissé, l’oeil brillant:
“Hé là! Ma Nicolette,
viens-tu pas chez Mère-Grand?”
A perte d’haleine, s’enfuit Nicolette,
laissant là cornette et socques blancs.

Rencontra page joli,
chausses bleus et pourpoint gris:
“Hé là! Ma Nicolette,
veux-tu pas d’un doux ami?”
Sage, s’en retourna, pauvre Nicolette
très lentement, le coeur bien marri.

Rencontra seigneur chenu,
Tors, laid, puant et ventru:
“Hé là! Ma Nicolette,
veux-tu pas tous ses écus?”
Vite fut en ses bras, bonne Nicolette,
jamais au pré n’est plus revenu.

Nicolette verzuimde de mis,
voor het weitje, waar het zonniger is,
plukte madeliefjes,
liefdesgras en vergeet-me-nietjes.
Heel uitdagend en heel liefjes
op zoek naar liefde jong en fris.

Hoorde de oude wolf grommen,
vacht overeind, de ogen glommen:
“Hé daar, jij Nicolette,
wil je niet naar grootmoe kommen?”
En buiten adem vloog ze weg, Nicolette,
zonder kapje, zonder blommen.

Trof een lieve,  aardige ziel,
blauwe broek en grijze kiel:
“Hé daar, jij Nicolette,
wat zeg je als ik voor je kniel?”
Maar ze bleef wijs en kuis, Nicolette,
met zwaar gemoed, omdat ze wel op hem viel.

Ontmoette toen een grijze heer,
een mismaakte, stinkende, dikke beer:
“Hé daar, jij Nicolette,
wil je dan mijn geld niet meer?”
Wierp zich vlug in zijn armen, Nicolette,
keerde nooit naar het weitje weer.