Songs of travel

Louis Stevenson / Ralph Vaughn Williams

Negen gedichten van Robert Louis Stevenson, getoonzet door Ralph Vaughn Williams

The Vagabond

Give to me the life I love,
Let the lave go by me,
Give the jolly heaven above
And the byway nigh me.
Bed in the bush with stars to see,
Bread I dip in the river –
There’s the life for a man like me,
There’s the life for ever.

Let the blow fall soon or late,
Let what will be o’er me;
Give the face of earth around
And the road before me.
Wealth I seek not, hope nor love,
Nor a friend to know me;
All I seek, the heaven above
And the road below me.

Or let autumn fall on me
Where afield I linger,
Silencing the bird on tree,
Biting the blue finger.
White as meal the frosty field –
Warm the fireside haven –
Not to autumn will I yield,
Not to winter even!

Let the blow fall soon or late,
Let what will be o’er me;
Give the face of earth around,
And the road before me.
Wealth I ask not, hope nor love,
Nor a friend to know me;
All I ask, the heaven above
And the road below me. 

De vagebond

Geef mij het leven in de open lucht,
laat de badbeurt aan mij voorbijgaan,
de blauwe hemel voedt mijn vrijheidszucht,
geen zijweg zal ik overslaan.
Het bos is mijn bed, met sterren en maan,
ik doop mijn brood in het water,
voor een man als ik het ideale bestaan,
voor altijd zonder later.

Wat er ook zal komen op den duur,
laat vroeg of laat mijn uur maar slaan;
geef mij de aardbodem om op te staan,
en een pad door de natuur.
Voor rijkdom of liefde ben ik beducht,
en voor een vriend of een kompaan;
al wat ik zoek is de blauwe lucht
en een weg om op te gaan.

Al komt het najaar er weer aan
-de vogel staakt zijn lied-
mijn tochten zullen verder gaan,
de snijdende kou deert mij niet.
Als de velden witbevroren zijn
-warm is de kachel ginter-
krijgt een beetje herfst mij niet klein,
zelfs niet de strenge winter!

Wat er ook zal komen op den duur,
laat vroeg of laat mijn uur maar slaan;
geef mij de aardbodem om op te staan,
en een pad door de natuur.
Voor rijkdom of liefde ben ik beducht,
en voor een vriend of een kompaan;
al wat ik zoek is de open lucht
en een weg om heen te gaan.

Let beauty awake

Let Beauty awake in the morn from beautiful dreams,
Beauty awake from rest!
Let Beauty awake
For Beauty’s sake
In the hour when the birds awake in the brake
And the stars are bright in the west!
 
Let Beauty awake in the eve from the slumber of day,
Awake in the crimson eve!
In the day’s dusk end
When the shades ascend,
Let her wake to the kiss of a tender friend,
To render again and receive!

Laat Schoonheid ontwaken

Laat Schoonheid ’s morgens ontwaken uit haar droom, 
schoonheid ontwaak uit de nacht!
Laat Schoonheid opstaan
tussen zon en maan
als voor de vogels de nacht is gedaan  
en in het westen de laatste ster lacht!
 
Laat Schoonheid ’s avonds ontwaken uit haar slaap,
ontwaak in de avondzon!
Als de nacht komt met dromen,
als de schaduwen komen,
een tedere vriend een kus heeft genomen,
om te voltooien wat ze begon!

The Roadside Fire

I will make you brooches and toys for your delight
Of bird-song at morning and star-shine at night,
I will make a palace fit for you and me
Of green days in forests, and blue days at sea.

I will make my kitchen, and you shall keep your room,
Where white flows the river and bright blows the broom;
And you shall wash your linen and keep your body white
In rainfall at morning and dewfall at night.

And this shall be for music when no one else is near,
The fine song for singing, the rare song to hear!
That only I remember, that only you admire,
Of the broad road that stretches and the roadside fire.

Een kampvuur op ons pad

Ik zal broches voor je maken en speelgoed vol van pracht
van het vroege lied van vogels en van sterren in de nacht, 
ik bouw een mooi paleis dat is bestemd voor mij en jou 
van groene dagen in het bos en zeedagen blauw.

Ik zal het eten maken, en jij sluit het gordijn, 
de rivier strooit zijn schittering en de brem bloeit ragfijn. 
En jij wast je linnengoed, verzorgt je schoonheid trouw
bij de regen in de ochtend en bij nachtelijke dauw.

En als er niemand luistert is dit ons eigen lied, 
dat alleen ik onthouden zal, dat alleen jij geniet! 
Een lied om zacht te zingen, een zeldzaam mooie schat, 
van de wijde wegen vóór ons en een kampvuur op ons pad.

Youth and Love

To the heart of youth the world is a highwayside.
Passing for ever, he fares; and on either hand,
Deep in the gardens golden pavilions hide,
Nestle in orchard bloom, and far on the level land
Call him with lighted lamp in the eventide.

Thick as the stars at night when the moon is down,
Pleasures assail him. He to his nobler fate
Fares; and but waves a hand as he passes on,
Cries but a wayside word to her at the garden gate,
Sings but a boyish stave and his face is gone.

De jongeling en de liefde

Voor het hart van de jongeling is de wereld een autobaan.
Altijd op doorreis is hij; terwijl gouden priëlen allerwegen,
diep verscholen in bloesems, aan zijn blik ontgaan,
hun lichten van verre zichtbaar als een sterrenregen.
In de zwoele schemering roepen lichtjes hem aan.

Druk als sterren in de nacht bij een krimpende maan,  
is hij bezet door zijn pleziertjes. Groots gaat hij
zijn lot tegemoet; zwaait slechts in het voorbijgaan,
roept nog iets naar een meisje, gaat haar tuinhek voorbij,
zingt zijn jongenscouplet en vervolgt weer zijn baan.

In Dreams

In dreams unhappy, I behold you stand
As heretofore:
The unremember’d tokens in your hand
Avail no more. 

No more the morning glow, no more the grace
Enshrines, endears.
Cold beats the light of time upon your face
And shows your tears.

He came and went. Perchance you wept awhile
And then forgot.
Ah me! but he that left you with a smile
Forgets you not.

In mijn dromen

In dromen vol verdriet zie ik je staan
als in de dagen van weleer:
je vervlogen gebaren hebben afgedaan,
baten niet meer. 

Niet meer het beeld van invallend ochtendlicht
dat je tedere gratie verried.
Koud beroert het licht van de tijd je gezicht
en toont je verdriet.

Hij kwam en ging. Bij gelegenheid liet je een traan
en vergat hem die je verliet.
Wee mij! Maar hij die jou glimlachend liet gaan
vergeet je niet.

The Infinite Shining Heavens

The infinite shining heavens
Rose, and I saw in the night
Uncountable angel stars
Showering sorrow and light.

I saw them distant as heaven,
Dumb and shining and dead,
And the idle stars of the night
Were dearer to me than bread.

Night after night in my sorrow
The stars [stood] over the sea,
Till lo! I looked in the dusk
And a star had come down to me.

De eindeloos schitterende hemel

Het heelal begon eindeloos te schitteren
en ik zag in de inktzwarte nacht
ontelbare engelbewaarders
ze strooiden met droefheid en pracht.

Ik zag ze in de hemelse verte,
stil en schitterend en dood.
En die doelloze sterren van de nacht
waren me liever dan brood. 

In al mijn zorgelijke nachten
stonden ze boven de zee,
tot, kijk! Ik zag licht in het duister
een ster kwam voor mij naar benee.

Whither must I Wander?

Home no more home to me, whither must I wander?
Hunger my driver, I go where I must.
Cold blows the winter wind over hill and heather:
Thick drives the rain and my roof is in the dust.
Loved of wise men was the shade of my roof-tree,
The true word of welcome was spoken in the door –
Dear days of old with the faces in the firelight,
Kind folks of old, you come again no more.

Home was home then, my dear, full of kindly faces,
Home was home then, my dear, happy for the child.
Fire and the windows bright glittered on the moorland;
Song, tuneful song, built a palace in the wild.
Now when day dawns on the brow of the moorland,
Lone stands the house, and the chimney-stone is cold.
Lone let it stand, now the friends are all departed,
The kind hearts, the true hearts, that loved the place of old.

Spring shall come, come again, calling up the moorfowl,
Spring shall bring the sun and rain, bring the bees and flowers;
Red shall the heather bloom over hill and valley,
Soft flow the stream through the even-flowing hours.
Fair the day shine as it shone on my childhood –
Fair shine the day on the house with open door;
Birds come and cry there and twitter in the chimney –
But I go for ever and come again no more.

Waar moet ik heen gaan?

Nu ’t huis niet mijn thuis meer is, waar moet ik heen gaan?
Door honger gedreven moet ik alsmaar door.
Koud gierende wind over heuvels en heide:
de striemende regen spoelt over mijn spoor.
Bij wijzen geliefd was de schaduw van mijn bladerdak,
een welgemeend welkom klonk steeds bij de deur-
mooie dagen van toen met opgloeiende gezichten,
lieve ouders van toen, die ik nog zo betreur.

Het huis was mijn thuis, mijn lief, blijde gezichten,
het huis was mijn thuis, paradijs voor een kind.
Huis en haard glinsterden over de heide;
een paleis vol muziek, gedragen op de wind.
Als nu de ochtend gloort over de heide,
staat het huis eenzaam, gedoofd is het vuur.
Laat het maar leeg, nu de vrienden zijn verdwenen,
fijne trouwe lieden, vrienden van het eerste uur.

De lente moet komen, de tijd van de korhoen,
de bloemen en bijen door lente verleid;
laat heide vurig bloeien over heuvels en dalen,
zacht stromen het water in de vloeiende tijd.
Helder zal het licht zijn als in mijn kinderjaren-
helder zal het schijnen op de deur van het huis;
vogels zingen en roepen en kwetteren in de schoorsteen-
maar ik vertrek voor altijd en kom niet meer thuis.

Bright is the ring of words

Bright is the ring of words
When the right man rings them,
Fair the fall of songs
When the singer sings them,
Still [they are]1 carolled and said –
On wings they are carried –
After the singer is dead
And the maker buried.

Low as the singer lies
In the field of heather,
Songs of his fashion bring
The swains together.
And when the west is red
With the sunset embers,
The lover lingers and sings
And the maid remembers.

Helder is de klank van woorden

Helder is de klank van woorden
door de juiste man verhaald,
mooi de waterval van liederen
als de zanger ze vertaalt,
nog steeds gezongen en verteld
– op vleugels worden ze gedragen –
als de zanger ter aarde is besteld
en de schrijver weggedragen.

Al ligt de zanger dan terneer,
daar op de hei begraven,
zijn liederen bieden telkens weer
aan geliefden een mooie haven.
En als de zon ter kimme neigt 
de avondlucht verguld,
de vrijer traag zijn liedjes rijgt
dan is de meid vervuld.

I have trod the upward and… 

I have trod the upward and the downward slope;
I have endured and done in days before;
I have longed for all, and bid farewell to hope;
And I have lived and loved, and closed the door.

Alle bergen en dalen heb ik bereisd

Alle bergen en dalen heb ik bereisd in mijn jaren;
ik heb van alles meegemaakt, ben altijd doorgegaan;
ik verlangde alles, en laat de hoop nu varen;
ik heb geleefd en liefgehad, en de deur dicht gedaan.