George Butterworth heeft in 2011 zes liederen gepubliceerd voor bariton en piano, gebaseerd op gedichten van Alfred Edward Housman uit de bundel ‘A Shropshire lad’ (1896). Het zijn achtereenvolgens de nummers 2, 13, 15, 49, 23 en 27 uit de bundel.
Loveliest of trees
Loveliest of trees, the cherry now
Is hung with bloom along the bough
And stands about the woodland ride
Wearing white for Eastertide
Now, of my threescore years and ten
Twenty will not come again
And take from seventy springs a score
It only leaves me fifty more
And since to look at things in bloom
Fifty springs are little room
About the woodlands I will go
To see the cherry hung with snow
Als lieflijkste boom
Als lieflijkste boom staat de kers heel hoog
vol bloesems aan zijn takkenboog
en waar ik door het groen ook reed
voor Pasen was hij in het wit gekleed
Nu in mijn derde tiental in jaren
zal ik er twintig niet meer ervaren
en als ik zeventig lentes mag bestaan
heb ik er nog slechts vijftig te gaan
En om alles in bloei te zien
zijn vijftig lentes heel kort misschien
daarom ga ik er op uit vol ongeduld
om de kers te zien in sneeuw gehuld
When I was one-and-twenty
When I was one-and-twenty
I heard a wise man say
“Give crowns and pounds and guineas
But not your heart away;
Give pearls away and rubies
But keep your fancy free.”
But I was one-and-twenty
No use to talk to me
When I was one-and-twenty
I heard him say again
“The heart out of the bosom
Was never given in vain;
‘Tis paid with sighs a plenty
And sold for endless rue.”
And I am two-and-twenty
And oh, ’tis true, ’tis true
Toen ik nog eenentwintig was
Toen ik nog eenentwintig was
sprak een wijs man tot mij:
“Geef kronen, ponden, shillingen
maar houd je hart er bij;
Geef parels en juwelen
maar blijf wel eigen baas.”
Maar ik was eenentwintig jaar
ik was nog doof en dwaas
Toen ik nog eenentwintig was
zei hij het nog een keer:
“Als je je hart geeft aan een meid
is er geen terugweg meer;
dat wordt betaald met zuchten
verkocht met eeuwige spijt.”
Nu ben ik tweeëntwintig jaar
en oh, ’t is waar, ’t is waar
Look not in my eyes
Look not in my eyes, for fear
They mirror true the sight I see
And there you find your face too clear
And love it and be lost like me
One the long nights through must lie
Spent in star-defeated sighs
But why should you as well as I
Perish? Gaze not in my eyes
A Grecian lad, as I hear tell
One that many loved in vain
Looked into a forest well
And never looked away again
There, when the turf in springtime flowers
With downward eye and gazes sad
Stands amid the glancing showers
A jonquil, not a Grecian lad
Kijk niet in mijn ogen
Kijk niet in mijn ogen, ik vrees dat ze misschien
alles weerspiegelen wat verschijnt in mijn blik
Dan zul je jouw gezicht te helder zien,
verliefd worden en verloren zijn, net als ik
Lange nachten breng ik zuchtend door
onder de sterrenhemel als een lichtend spoor
Maar waarom zou het jou zo moeten vergaan?
Kijk me niet aan!
Een griekse knaap, naar ik vernam,
was voor velen een onbereikbare vlam
maar hij wierp een blik in de vijver in het bos
en kwam van zijn evenbeeld nooit meer los
Daar, waar het gras in het voorjaar bloeit
staat met gebogen hoofd, tollend van slaap
tussen schitterende kleuren ongemoeid
een narcis, niet een griekse knaap
Think no more, lad
Think no more, lad; laugh, be jolly;
Why should men make haste to die?
Empty heads and tongues a-talking
Make the rough road easy walking
And the feather pate of folly
Bears the falling sky
Oh, ’tis jesting, dancing, drinking
Spins the heavy world around
If young hearts were not so clever
Oh, they would be young for ever;
Think no more; ’tis only thinking
Lays lads underground
Denk niet na, jong
Denk niet na, jong, lach, wees vrolijk;
Waarom snel op het einde aan?
Een leeg hoofd en niet te moeilijk
maken de zware weg licht te begaan
En als je in milde dwaasheid gelooft
valt de hemel niet op je hoofd
Ja, slechts grappen, dansen en drinken, vriend
laten de wereld zijn rondjes draaien
Was de jeugd maar niet zo uitgekiend
dan hadden ze de eeuwige jeugd verdiend;
Denk niet langer na, laat je niet opnaaien
anders ga je naar de haaien
The lads in their hundreds
The lads in their hundreds to Ludlow come in for the fair
There’s men from the barn and the forge and the mill and the fold
The lads for the girls and the lads for the liquor are there
And there with the rest are the lads that will never be old
There’s chaps from the town and the field and the till and the cart
And many to count are the stalwart, and many the brave
And many the handsome of face and the handsome of heart
And few that will carry their looks or their truth to the grave
I wish one could know them, I wish there were tokens to tell
The fortunate fellows that now you can never discern;
And then one could talk with them friendly and wish them farewell
And watch them depart on the way that they will not return
But now you may stare as you like and there’s nothing to scan;
And brushing your elbow unguessed-at and not to be told
They carry back bright to the coiner the mintage of man
The lads that will die in their glory and never be old
Met honderden komen de jongelui
Met honderden komen de jongelui naar de kermis in Ludlow
Jonge mannen van de stal, de smederij, de molen en de kudde
De jongens komen voor de meiden en de drank
Daar zijn jongens bij die nooit oud zullen worden
Er zijn lui van stad en land, van de kassa en van de kar
en talrijk zijn de stoere jongens, en de dapperen
veel knappe gezichten en veel goeie jongens
en een paar die hun uiterlijk of hun gelijk ten grave zullen dragen
Ik wou dat je het kon zien, dat er een manier was
om ze te onderscheiden van de gelukkigen;
dan zou je aardig met ze kunnen praten en afscheid nemen,
en hen zien vertrekken naar waarvan ze niet terug zullen keren
Maar nu kun je kijken wat je wilt en er is niets te zien;
de gedachte ongewis afschudden en er niets over horen
Ze brengen opgewekt hun munten terug naar de bank
jongens die trots en eervol sneuvelen en nooit oud zullen worden
Is my team ploughing?
“Is my team ploughing
That I was used to drive
And hear the harness jingle
When I was man alive?”
Ay, the horses trample
The harness jingles now;
No change though you lie under
The land you used to plough
“Is football playing
Along the river-shore
With lads to chase the leather
Now I stand up no more?”
Ay, the ball is flying
The lads play heart and soul;
The goal stands up, the keeper
Stands up to keep the goal
“Is my girl happy
That I thought hard to leave
And has she tired of weeping
As she lies down at eve?”
Ay, she lies down lightly
She lies not down to weep:
Your girl is well contented
Be still, my lad, and sleep
“Is my friend hearty,
Now I am thin and pine,
And has he found to sleep in
A better bed than mine?”
Yes, lad, I lie easy,
I lie as lads would choose;
I cheer a dead man’s sweetheart,
Never ask me whose.
Is mijn span aan het ploegen?
“Is mijn span aan het ploegen,
zoals ik dat ooit deed
en hoor je het gareel klingelen
gelijk vóór ik overleed?”
Ja, de paarden stampen fier
het gareel klinkt naar hun zwoegen
geen verandering, al lig jij nu onder
het land dat je nooit meer zult ploegen
“En wordt er nog gevoetbald
in het veldje langs de sloot
gaan de jongens nog spelen
ook al ben ik nu dood”
Ja, de bal vliegt nog rond,
de jongens spelen met gevoel
Het doel staat nog fier overeind,
de keeper staat op doel
“Is mijn meisje gelukkig
dat ik moest achterlaten
En is ze ’s avonds uitgehuild
kan ze alles wel loslaten?”
Ja, ze ligt heel rustig,
ze huilt niet maar ze lacht:
ze is best heel tevreden
wees maar stil jongen, rust zacht.
“Is mijn vriend gezond
nu ik ben weggekwijnd
En heeft –ie om te slapen
een beter bed dan ik op het eind?”
Ja, vriend, ik lig heel lekker,
perfecte harmonie;
Ik troost het liefje van een dode,
maar vraag me nooit van wie.