Sestina ‘Lagrime d’amante al sepolcro dell’amata’

Scipione Agnelli / Claudio Monteverdi

Lagrime d’Amante al Sepolcro dell’ Amata

De vertaling van Sestina ‘Lagrime d’amante al sepolcro dell’amata’ van Monteverdi

Zo niet het hoogtepunt dan toch een parel in de madrigaalkunst is de zesdelige madrigaalcyclus ‘Sestina’ van Claudio Monteverdi. De titel van het werk is ‘Lagrime d’amante al sepolcro dell’amata’: de tranen van de minnaar aan het graf van zijn beminde. Mooie uitvoeringen zijn te horen op youtube, bijvoorbeeld https://www.youtube.com/watch?v=Bq2gC9-ILFA.

Zo bijzonder de muziek, zo apart is ook de tekst, maar op een andere manier. Het woord Sestina heeft betrekking op de dichtvorm, een sestina is een gedicht van 39 regels (6×6 + 3), met zeer strikte vormeisen. De zes laatste woorden van elke regel van het eerste couplet hoeven niet onderling te rijmen, maar zijn ook het laatste woord van elke regel in de volgende coupletten. Bovendien moeten ze alle zes in het laatste couplet van drie regels ook elk éénmaal voorkomen. Een uitgebreide toelichting vindt u op https://www.poets.org/poetsorg/text/poetic-form-sestina

Door deze strenge vorm ontstaat een tekst, die knap gemaakt maar poëtisch misschien minder briljant is. Het gedicht leent zich echter uitstekend voor een prachtige muzikale uitwerking. Scipione Agnelli heeft dit gedicht speciaal voor Monteverdi gecomponeerd, na de dood van zijn achttienjarige leerlinge Caterina Martinelli.
Hij gebruikt op de zes regels van elke strofe de volgende eindwoorden:

tomba (graf, tombe, grafkelder);
cielo (hemel, lucht, gewelf);
terra (aarde, wereld, grond, bodem, land);
seno (borst, hart, gemoed, schoot);
pianto (geween, gehuil, tranen)
Glauco (de naam van de minnaar, die verwijst naar een zeegod uit de griekse mythologie).

Agnelli gebruikt dus twee eindklinkers (o en a) en mannelijk rijm voor zijn eindwoorden. Dat is in een Nederlandse vertaling niet allemaal te handhaven. Met een beetje keuzevrijheid ontstaat de vertaling hieronder.

Sestina

I
Incenerite spoglie, avara tomba
Fatta del mio bel Sol, terreno Cielo
Ahi lasso! I’ vegno ad inchinarvi in terra
Con voi chius’è ‘l mio cor a marmi in seno
E notte e giorno vive in foco, in pianto
In duolo, in ira, il tormentato Glauco

II
Ditelo, O fiumi, e voi ch’udiste Glauco
L’aria ferir dì grida in su la tomba
Erme campagne – e’l san le Ninfe e ‘l Cielo:
A me fu cibo il duol, bevanda il pianto
– Letto, O sasso felice, il tuo bel seno –
Poi ch’il mio ben coprì gelida terra

III
Darà la notte il sol lume alla terra
Splenderà Cintia il di, prima chе Glauco
Di baciar, d’honorar lasci quel seno
Che fu nido d’Amor, chе dura tomba
Preme; né sol d’alti sospir, di pianto
Prodighe a lui saran le sfere e ‘l Cielo!

IV
Ma te raccoglie, O Ninfa, in grembo ‘l Cielo
Io per te miro vedova la terra
Deserti i boschi e correr fium’il pianto
E Driade e Napee del mesto Glauco
Ridicono i lamenti, e su la tomba
Cantano i pregi dell’amante seno

V
O chiome d’or, neve gentil del seno
O gigli della man, ch’invido il cielo
Ne rapì, quando chiuse in cieca tomba
Chi vi nasconde? Ohimè! Povera terra
Il fior d’ogni bellezza, il Sol di Glauco
Nasconde! Ah! Muse! Qui sgorgate il pianto!

VI
Dunque, amate reliquie, un mar di pianto
Non daran questi lumi al nobil seno
D’un freddo sasso? Eco! L’afflitto Glauco
Fa rissonar »Corinna«: il mare e ‘l Cielo
Dicano i venti ogn’or, dica la terra
»Ahi Corinna! Ahi Morte! Ahi tomba!«

Cedano al pianto
I detti! Amato seno
A te dia pace il Cielo
Pace a te, Glauco
Prega, honorato tomba
E sacra terra

Sestina

I
Verbrande resten, gierige grafsteen,
dat is wat blijft van mijn mooie zon, mijn aardse hemel,
Ach, helaas, ik kom u neerleggen in de grond!
mijn hart is met u opgesloten in uw marmeren schoot.
en dag en nacht leeft hij in in vuur, in geween,
in smart, in woede, de gefolterde Glaucus. 

II
Vertel, o rivieren, en jullie, die aanhoren hoe Glaucus
de lucht doorklieft met jammerkreten op de steen
doodse velden, en de nymphen en de hemel
weten het: smart is mijn voedsel, ik drink het geween,
-o gelukkige steen, jij bent het bed voor haar schoot-
sinds mijn liefste wordt bedekt door ijskoude grond,
  

III
Eerder zal de zon ’s nachts schijnen op de grond
en de maan overdag, dan dat Glaucus
stopt met kussen en eer bewijzen aan deze schoot,
het nest van zijn liefde, nu bedekt door de harde steen;
Mogen de wilde dieren en de hemel
hem meer schenken dan geweeklaag en geween.

IV
Maar ontvang haar, o nimf, in de schoot van de hemel.
ik zie naar jou want een weduwe werd de grond,
de bossen zijn verlaten, overal is geween.
boomnimfen en bosnimfen herhalen met Glaucus
zijn verdriet en zijn jammerklachten, en op de grafsteen
zingen zij de lofzang voor de geliefde schoot.

V
O gouden haardos, lieflijke sneeuw van haar schoot,
o lelies van haar hand, die de jaloerse hemel
heeft geroofd, nu ze is opgesloten onder de blinde steen,
wie verstoppen jullie? O wee! Arme grond!
Verberg je de schone bloem, de zon van Glaucus?   
Ach, muzen, hier is alleen maar geween.

VI
Welnu, beminde resten, zal zoveel geween
van mijn ogen neerstorten op de edele schoot
van een koude steen? Echo, ziedaar de gekwelde Glaucus,
die schreeuwt om Corinna tegen de zee en de hemel!
Laat de winden ieder uur roepen, en laat roepen de grond,
Ach Corinna! Ach dood! Ach grafsteen!

Laat woorden wijken voor geween,
geliefde schoot;
aan jou geve de hemel vrede.
Voor jou smeekt Glaucus
om vrede, een geëerde grafsteen
en heilige grond.