Se l’aura spira

Girolamo Frescobaldi

Se l’aura spira

Se l’aura spira tutta vezzosa,
la fresca rosa ridente sta,
la siepe ombrosa di bei smeraldi
d’estivi caldi timor non ha.
A balli, a balli, liete venite,
ninfe gradite, fior di beltà.
 
Or, che sì chiaro il vago fonte
dall’alto monte al mar sen’ va.
Suoi dolci versi spiega l’augello,
e l’arboscello fiorito sta.
Un volto bello al l’ombra accanto
sol si dia vanto d’haver pieta.
Al canto, al canto, ninfe ridenti,
Scacciate i venti di crudelta.

Als de wind waait

Als de wind heel charmant waait,
blijven de frisse rozen lachen,
en de mooie smaragdgroene schaduwrijke haag
heeft geen last van de zomerse hitte.
Komt vrolijk naar het bal, naar het bal,
welgevallige nimfen, bloemen van schoonheid.
 
Vandaag stroomt de heldere lieflijke beek
van de hoge bergen naar de zee.
De vogels zingen uit volle borst,
en het struikgewas staat in bloei.
Laat de mooie mensen die hierheen komen
medelijden hebben met hun volgers.
Zing, zing, lachende nimfen,
verjaag de winden van onbarmhartigheid.

Così me disprezzate?

Girolamo Frescobaldi

Così me disprezzate?

Così mi disprezzate,
Così voi mi burlate?
Tempo verrà, ch’amore
Farà di vostro core
Quel che fate del mio;
Non più parole, addio.

Datemi pur martiri,
Burlate i miei sospiri,
Negatemi mercede,
Oltraggiate mia fede,
Ch’in vol vedrete poi
Quel che mi fate voi.

Beltà sempre non regna,
E s’ella pur v’insegna
A dispregiar mia fé,
Credete pur a me,
Che s’oggi m’ancidete,
Doman vi pentirete.

Non nega già, ch’in voi
Amor ha i pregi suoi,
Ma so, ch’il tempo cassa
Beltà, che fugge e passa.
Se non volete amare,
Io non voglio penare.

Il vostro biondo crine,
Le guance purpurine
Veloci più che Maggio
Tosto saran passaggio.
Prezzategli pur voi,
Ch’io riderò ben poi.

Veracht jij me zo?

Veracht jij me zo,
maak je me zo belachelijk?
De tijd komt nog, dat de liefde
jouw hart zal aandoen
wat je nu mij aandoet;
einde gesprek, vaarwel.

Kwel mij maar,
lach maar om mijn zuchten,
ontzeg mij je medelijden,
beledig mijn trouw,
tot je daarna opeens ziet
wat je me aandoet.

Schoonheid regeert niet eeuwig,
en als ze jou slechts leert
om mijn trouw te minachten,
geloof mij maar,
dat je me vandaag doodt,
en morgen spijt zult hebben.

Ik ontken inderdaad niet,
dat Amor jou goed heeft toebedeeld,
maar ik weet, dat de tijd schoonheid verwoest,
die is vluchtig en gaat voorbij.
Als jij niet lief wilt hebben,
wil ik niet lijden.

Jouw blonde lokken,
je rode wangen zullen,
sneller dan de meimaand,
spoedig voorbij zijn.
Houd ze nu maar in aanzien,
want later zal ik hard lachen.