Five flower songs

Robert Herrick / George Crabbe / John Clare / Benjamin Britten

1. To daffodils

Fair daffodils, we weep to see
You haste away so soon;
As yet the early-rising sun
Has not attain’d his noon.
Stay, stay
Until the hasting day
Has run
But to the evensong,
And, having pray’d together, we
Will go with you along.

We have short time to stay, as you,
We have as short a spring;
As quick a growth to meet decay,
As you, or anything.
We die,
As your hours do, and dry
Away,
Like to the summer’s rain,
Or as the pearls of morning’s dew,
Ne’er to be found again.

Voor de narcissen

Mooie narcissen, met lede ogen
zien we u zo snel verdwijnen:
nog vóór de vroeg-opgaande zon
haar zenit heeft bereikt.
Blijf, blijf
tot de avonddienst
de korte dag
besluit;
en na een gezamenlijk gebed
zullen we samen gaan.

Wij blijven even kort als u,
onze lente is zo snel voorbij!
Een snelle bloei en dan verval
als u, als wat dan ook.
Ons uur
heeft even snel geslagen,
we verdampen
als een zomerbui,
of de dauwdruppels in de ochtend:
men vindt er nooit meer iets van terug.

2. The succession of the four sweet months

First, April, she with mellow showers
Opens the way for early flowers,
Then after her comes smiling May
In a more rich and sweet array,
Next enters June and brings us more
Gems than those two that went before,
Then (lastly,) July comes and she
More wealth brings in than all those three;
April! May! June! July!

Vier heerlijke maanden na elkaar

Eerst komt april, met zoete regens,
En baant de weg voor vroege bloeiers
Daarna komt de vriendelijke mei
Nog rijker en veelkleuriger uitgedost
Vervolgens brengt juni meer juweeltjes
Dan haar twee voorgangers
Totdat (uiteindelijk) juli komt en nog
Groter rijkdom brengt dan de vorige drie
April, mei, juni, juli!

3. Marsh flowers

Here the strong mallow strikes her slimy root,
Here the dull nightshade hangs her deadly fruit;

On hills of dust the henbane’s faded green,
And pencill’d flower off sickly scent is seen;

Here on his wiry stem in rigid bloom,
Grows the sea lavender that lacks perfume.

At the wall’s base the fiery nettle springs,
With fruit globose and fierce with poison’d stings;

In ev’ry chink delights the fern to grow,
With glossy leaf and tawny bloom below.

The few dull flowers that o’er the place are spread,
Far take the nature of their fanny bed.

These, with our seaweeds rolling up and down,
Form the contracted Flora off our town.

Moerasbloemen

Hier slaat het sterke kaasjeskruid haar slijmerige wortels uit,
hier hangt de zwarte nachtschade haar dodelijke fruit;

op hopen vuilnis zie je dolkruid’s vaalgroene bloem,
aan zijn misselijkmakende geur ontleent hij zijn roem.

Hier op weerbarstige steel en met stugge bloei,
zie je de geurloze lamsoor met zijn trage groei;

aan de voet van de muur woekeren brandnetels,
met hun bolle vruchten en giftige stekels.

In elke kier zie je de varen groeien,
met zijn glanzende blad waaronder tanige bloempjes bloeien:

hier en daar vind je wat saaie bloempjes en lover,
die nemen de aard van hun bedding over.

Al dezen, samen met ons zeewier dat deint op het wad,
Vormen de kwijnende flora van onze stad.

4. The evening primrose

When once the sun sinks in the west,
And dewdrops pearl the evening’s breast;
Almost as pale as moonbeams are
Or its companionable star
The evening primrose opes anew
Its delicate blossoms to the dew.
And hermitlike, shunning the light,
Wastes its fair bloom upon the night;
Who, blindfold to its fond caresses
Knows not the beauty he posesses.
Thus it blooms on while night is by;
When day looks out with open eye,
Bashed at the gaze it cannot shun
It faints and withers and is gone.

De teunisbloem

Als de zon in het westen ondergaat
In de avondboezem dauwdruppels achterlaat,
Bijna zo bleek als manestralen zijn
Of vriendelijke sterrenschijn
Opent de teunisbloem getrouw
Haar fijne bloesem voor de dauw.
En lichtschuw als een kluizenaar in de nacht,
Verspilt ze haar schitterende bloemenpracht;
De nacht weet zich geen eigenaar,
Blind voor haar tedere gebaar.
Tot einde nacht schenkt ze haar bloem,
De nieuwe dag brengt haar geen roem,
Ze botst op het licht dat ze niet kan ontlopen
Ze verslapt en verwelkt en het is afgelopen.

5. The Ballad of Green Broom

There was an old man lived out in the wood,
And his trade was a-cutting of broom, green broom,
He had but one son without thought without good
Who lay in his bed till ’t was noon, bright noon.

The old man awoke one morning and spoke,
He swore he would fire the room, that room,
If his John would not rise and open his eyes,
And away to the wood to cut broom, green broom.

So Johnny arose and slipp’d on his clothes
And away to the wood to cut broom, green broom,
He sharpen’d his knives, and for once he contrives
To cut a great bundle of broom, green broom.

When Johnny pass’d under a Lady’s fine house,
Pass’d under a Lady’s fine room, fine room,
She call’d to her maid: “Go fetch me,” she said,
“Go fetch me the boy that sells broom, green broom!”

When Johnny came into the Lady’s fine house,
And stood in the Lady’s fine room, fine room,
“Young Johnny” she said, “Will you give up your trade
And marry a lady in bloom, full bloom?”

Johnny gave his consent, and to church they both went,
And he wedded the Lady in bloom, full bloom;
At market and fair, all folks do declare,
There’s none like the Boy that sold broom, green broom.

De ballade van John van de brem

Er was eens een oude man, die woonde in het bos,
Hij sneed brem voor bezems, en sneed er op los.
Hij had slechts één zoon, en die nam zijn gemak,
Die bleef in zijn bed tot de middag aanbrak.

Op een dag was de man het goed zat, had het gehad,
Hij zwoer de kamer in brand te steken, hij zou het doen
Als zijn John niet zou opstaan en prompt aan de slag gaan
om in het bos brem te snijden, jong en groen.

Dus Johnny stond op en kleedde zich aan toen,
en ging naar het bos voor de brem, jong en groen.
Hij sleep zijn gereedschap en sneed tot zijn blijdschap,
een grote bos brem, jong en groen.

John kwam langs het huis van een rijke mevrouw,
Hij passeerde haar raam, jong en groen,
Zij sprak tot haar meid, “Breng me zonder respijt,
die jongen, die wil ik heel gauw!”

En Johnny kwam binnen bij de dure mevrouw
en stond in haar kamertje, groen.
“Jongeman, sprak ze lief, wil jij alsjeblieft,
een dame trouwen, in volle bloei en goeden doen?”

Johnny zei meteen ja, ze gingen naar de kerk weldra,
en hij trouwde de dame in volle bloei en goeden doen.
Op markten en pleinen, loopt ieder te geinen
over slimme John van de brem, jong en groen!