Zes gedichten van Rainer Maria Rilke op muziek van Paul Hindemith
La biche
Ô, la biche; quel bel intérieur
d’anciennes forêts dans tes yeux abonde;
combien de confiance ronde
mêlée à combien de peur.
Tout cela, porté par la vive
gracilité de tes bonds.
Mais jamais rien n’arrive
à cette impossessive
ignorance de ton front.
De hinde
O hinde; eindeloos ontvouwen
zich prachtige oude bossen in jouw blik;
hoeveel oprecht vertrouwen
gemengd met hoeveel schrik.
Dat alles levendig gedragen
door de rankheid van je sprongen licht.
Maar niets zal ooit verjagen
de argeloosheid zonder vragen
in je gezicht.
Un Cygne
Un cygne avance sur l’eau
tout entouré de lui-même,
comme un glissant tableau;
ainsi à certains instants
un être que l’on aime
est tout un espace mouvant.
Il se rapproche, doublé,
comme ce cygne qui nage,
sur notre âme troublée…
qui à cet être ajoute
la tremblant image
de bonheur et de doute.
Een zwaan
Een zwaan komt op het water naderbij
geheel in zichzelf gehuld,
als een glijdend schilderij;
zo is op zeker moment in de tijd
een wezen dat ons vervult
een en al bewegende ruimtelijkheid.
Hij nadert, in dubbelbeeld,
als de dichter die in ons bezorgde hart verblijft,
met beelden speelt…
die aan dit wezen in dubbeldruk
het rimpelende beeld toeschrijft
van twijfel en van geluk.
Puisque tout passe
Puisque tout passe, faisons
la mélodie passagère;
celle qui nous désaltère,
aura de nous raison.
Chantons ce qui nous quitte
avec amour et art;
soyons plus vite
que le rapide départ.
Alles gaat toch voorbij
Daar alles voorbij gaat, rest
ons de vluchtige melodielijn;
het lied dat onze dorst lest,
zal onze inzet zijn.
Laten we bezingen wat ons verlaat
met passie en meesterschap;
en we zingen het heel rap,
sneller dan het afscheid gaat.
Printemps
Ô mélodie de la sève
qui dans les instruments
de tous ces arbres s’élève –,
accompagne le chant
de notre voix trop brève.
C’est pendant quelques mesures
seulement que nous suivons
les multiples figures
de ton long abandon,
ô abondante nature.
Quand il faudra nous taire,
d’autres continueront…
Mais à présent comment faire
pour te rendre mon
grand cœur complémentaire?
Lente
O melodie van het levenssap
die aan de instrumenten
uit al deze bomen ontsnapt,
begeleid in deze lente
het korte lied van ons gezelschap.
Slechts voor de duur
van enkele maten volgen wij
de fantasierijke figuur
van jouw spel lang en vrij
o overvloedige natuur.
Als wij stilhouden,
zullen anderen doorgaan…
Maar hoe zou ik in deze wouden
mijn hartstocht voortaan
nog kunnen achterhouden?
En hiver
En hiver, la mort meurtrière
entre dans les maisons;
elle cherche la sœur, le père,
et leur joue du violon.
Mais quand la terre remue
sous la bêche du printemps,
la mort court dans les rues
et salue les passants.
In de winter
In de winter komt de moordende dood nader
de huizen worden door zijn komst verrast;
hij zoekt de dochter en de vader,
voor wie hij zijn viool bekrast.
Maar als de aarde tot leven komt
onder de spade van het voorjaar,
rent de dood door de straten, vermomd
en groet iedere voorbijganger zowaar.
Verger
Jamais la terre n’est plus réelle
que dans tes branches, ô verger blond,
ni plus flottante que dans la dentelle
que font tes ombres sur le gazon.
Là se rencontre ce qui nous reste,
ce qui pèse et ce qui nourrit
avec le passage manifeste
de la tendresse infinie.
Mais à ton centre, la calme fontaine,
presque dormant en son ancien rond,
de ce contraste parle à peine,
tant en elle il se confond.
Boomgaard
Nooit was de bodem vaster land
dan in de takken van jouw boom
noch frivoler dan het kant
van je schaduw in de graszoom
Daar vinden we terug wat overblijft,
wat ons zwaar valt, wat ons voedt,
oneindig teder ingelijfd
in onze herinnering zoet.
En de fontein die in jouw midden fluistert,
slaperig in zijn oude bassin,
naar deze contrasten slechts luistert,
en samenvalt met het schaduwdessin.