If music be the food of love
If music be the food of love,
Sing on till I am fill’d with joy;
For then my list’ning soul you move
To pleasures that can never cloy.
Your eyes, your mien, your tongue declare
That you are music ev’rywhere.
Pleasures invade both eye and ear,
So fierce the transports are, they wound,
And all my senses feasted are,
Tho’ yet the treat is only sound,
Sure I must perish by your charms,
Unless you save me in your arms.
Als muziek de liefde voedt
Als muziek de liefde voedt,
blijf dan zingen tot ik ben voldaan;
mijn luist’rende ziel door jou gevoed
met genot dat nooit gaat tegenstaan.
Je ogen, je mond, je lippen vaneen
jij bent muziek van top tot teen.
Genot betreedt mijn oog en oor,
de vervoering zo heftig, ik ga teloor,
hoewel je slechts geluid onthult,
zijn al mijn zintuigen vervuld,
ik zal doodvallen door jouw charme,
tenzij je mij opvangt in jouw armen.
Nymphs and sheperds
Nymphs and shepherds, come away,
In this grove let’s sport and play;
For this is Flora’s holiday,
Sacred to ease and happy love,
To music, to dancing and to poetry.
Your flocks may now securely rest
While you express your jollity!
Nymphs and shepherds, pipe and play,
Tune a song, a festal lay;
For this is Flora’s holiday,
Sacred to ease and happy love,
To music, to dancing and to poetry.
Then trip we round with merry sound,
And pass the day in jollity!
Nymphen en herders
Nymphen en herders, kom nu maar,
laten we spelen in het bosje daar;
want dit is Flora’s feestaltaar,
gewijd aan verstrooing en liefde vrij,
aan muziek en dans en poëzij.
Je kudde is nu veilig en gerust
terwijl jij uitgelaten kust!
Nymphen en herders, speel nu maar,
zing een lied, maak een feest met elkaar;
want dit is Flora’s feestaltaar,
gewijd aan verstrooing en liefde vrij,
aan muziek en dans en poëzij.
Dan huppelen we onbevreesd,
en maken we een vrolijk feest!
What shall I do
What shall I do to show how much I love her?
How many millions of sighs can suffice?
That which wins other hearts, never can move her,
Those common methods of love she’ll despise.
I will love more than man e’er lov’d before me;
Gaze on her all the day, and melt all the night;
‘Till for her own sake, at last she’ll implore me,
To love her less, to preserve our delight.
Since gods themselves could not ever be loving,
Men must have breathing recruits for new joys;
I wish my love could be ever improving,
Though eager love more than sorrow destroys.
In fair Aurelia’s arms leave me expiring,
To be embalm’d by the sweets of her breath;
To the last moment I’ll still be desiring;
Never had hero so glorious a death.
Wat moet ik doen
Hoe kan ik haar toch ooit mijn liefde tonen?
Hoeveel miljoenen zuchten zullen volstaan?
Gewoon verleiden zal bij haar niet lonen,
met dat gewone heeft ze afgedaan.
Ik zal haar meer dan wie dan ook beminnen;
staren de hele dag, smelten de hele nacht;
tot ze mij smeekt, omwille van haar zinnen,
om rustig aan te doen, opdat genot ons wacht.
De goden zelfs konden niet onophoudelijk minnen,
’t is dat men na een adempauze meer geniet;
‘k zou willen dat mijn liefd’ aan kracht zou winnen,
schoon gretigheid meer stukmaakt dan verdriet.
Mocht ik mijn einde vinden in Aurelia’s armen,
gebalsemd worden door haar adem zoet;
aan het eind van mijn verlangen haar erbarmen;
nooit had een hoofdpersoon zo’n glorieuze doet.