Vi ricorda, o boschi ombrosi,
de’ miei lunghi aspri tormenti,
quando i sassi a’ miei lamenti
rispondean, fatti pietosi?
Dite, allor non vi sembrai
più d’ogni altro sconsolato?
Or fortuna ha stil cangiato
ed ha volti in festa i guai.
Vissi già mesto e dolente,
or gioisco e quegli affanni
che sofferti ho per tant’anni
fan più caro il ben presente.
Sol per te, bella Euridice,
benedico il mio tormento,
dopo ‘l duol vie più contento,
dopo il mal vie più felice.
Weten jullie nog, schaduwrijke wouden,
van mijn lange, wrange kwelling,
toen zelfs de hardste rotshelling
zijn medeleven niet kon inhouden?
Zeg me, leek ik toen voor jullie niet
meer dan ieder ander troosteloos?
Nu is mijn geluk grenzeloos,
mijn onheil omgebogen in een feestlied.
Ik was eertijds zo smartelijk en stuk,
nu ben ik vrolijk, en de pijn
van al die jaren ongelukkig zijn
versterkt mijn hedendaags geluk
Alleen aan jou, Euridice mijn lief
draag ik mijn kwelling op,
na een lijdensweg bloeien we op,
we zijn gelukkiger na ongerief.