Sweet day / Virtue

George Herbert / Ralph Vaughan Williams

Virtue

Sweet day! so cool, so calm, so bright, 
The bridal of the earth and sky, 
The dew shall weep thy fall tonight; 
For thou must die. 

Sweet spring! full of sweet days and roses, 
A box where sweets compacted lie, 
My music shows you have your closes,
And all must die. 

Only a sweet and virtuous soul 
Like seasoned timber, never gives; 
But, though the whole World turn to coal, 
Then chiefly lives.

Deugd

Heerlijke dag, zo kalm en licht vooral,
o bruid van de zon en de maan,
de dauw beweent uw avondval,
want u moet gaan.

Heerlijke lente, vol geurige rozen en dagen,
een doos waar snoep ligt opgeslagen,
mijn lied kondigt uw einde aan,
niets blijft bestaan.

Alleen een zuiver, deugdzaam hart
zal, net als droog hout, nooit versagen,
al wordt de hele wereld zwart,
leeft alle dagen.

The Shower

Henry Vaughan / Edward Elgar

The Shower

Cloud, if as thou dost melt, and with thy train
Of drops make soft the Earth, my eyes could weep
O’er my hard heart, that’s bound up and asleep;
Perhaps at last,
Some such showers past,
My God would give a sunshine after rain.

De regenbui

Wolken, zoals u oplost, en met uw sluier van regen
de aarde kan verzachten; als zo mijn ogen zouden tranen
op mijn versteende hart, slapend als vulkanen;
wellicht aan het eind,
als het tranendal verdwijnt,
geeft mijn God nog wat zonneschijn als zegen.

Spring

William Shakespeare / Stephen Chatman

Spring

When daisies pied and violets blue
And lady-smocks all silver white,
And cuckoo-buds of yellow hue,
Do paint the meadows with delight,
The cuckoo, then on ev’ry tree
Mocks married men, for thus sings he,
Cuckoo,
Cuckoo, cuckoo: o word of fear,
Unpleasing to a married ear.
 
When shepherds pipe on oaten straws,
And merry larks are ploughmen’s clocks,
When turtles tread, and rooks, and daws,
And maidens bleach their summer smocks,
The cuckoo, then on ev’ry tree
Mocks married men, for thus sings he,
Cuckoo,
Cuckoo, cuckoo: o word of fear,
Unpleasing to a married ear.

Lente

Als blauwe viooltjes en bonte madelief,
en witte jurken, zwoele geuren
en boterbloemen geel en lief,
de velden met verrukking kleuren,
dan tart de koekoek echtgenoten,
uit iedere boom zo nagefloten:
koekoek,
koekoek, koekoek: o roep vol angst,
en de gehuwden zijn het bangst.
 
Als herders pijpen op hun fluiten,
de leeuwerik slaat etenstijd,
een tortel draait, koert en verleidt,
en meisjesjurkjes spelen buiten,
dan tart de koekoek echtgenoten,
uit iedere boom zo nagefloten:
koekoek,
koekoek, koekoek: o roep vol angst,
en de gehuwden zijn het bangst.

Songs of travel

Louis Stevenson / Ralph Vaughn Williams

Negen gedichten van Robert Louis Stevenson, getoonzet door Ralph Vaughn Williams

The Vagabond

Give to me the life I love,
Let the lave go by me,
Give the jolly heaven above
And the byway nigh me.
Bed in the bush with stars to see,
Bread I dip in the river –
There’s the life for a man like me,
There’s the life for ever.

Let the blow fall soon or late,
Let what will be o’er me;
Give the face of earth around
And the road before me.
Wealth I seek not, hope nor love,
Nor a friend to know me;
All I seek, the heaven above
And the road below me.

Or let autumn fall on me
Where afield I linger,
Silencing the bird on tree,
Biting the blue finger.
White as meal the frosty field –
Warm the fireside haven –
Not to autumn will I yield,
Not to winter even!

Let the blow fall soon or late,
Let what will be o’er me;
Give the face of earth around,
And the road before me.
Wealth I ask not, hope nor love,
Nor a friend to know me;
All I ask, the heaven above
And the road below me. 

De vagebond

Geef mij het leven in de open lucht,
laat de badbeurt aan mij voorbijgaan,
de blauwe hemel voedt mijn vrijheidszucht,
geen zijweg zal ik overslaan.
Het bos is mijn bed, met sterren en maan,
ik doop mijn brood in het water,
voor een man als ik het ideale bestaan,
voor altijd zonder later.

Wat er ook zal komen op den duur,
laat vroeg of laat mijn uur maar slaan;
geef mij de aardbodem om op te staan,
en een pad door de natuur.
Voor rijkdom of liefde ben ik beducht,
en voor een vriend of een kompaan;
al wat ik zoek is de blauwe lucht
en een weg om op te gaan.

Al komt het najaar er weer aan
-de vogel staakt zijn lied-
mijn tochten zullen verder gaan,
de snijdende kou deert mij niet.
Als de velden witbevroren zijn
-warm is de kachel ginter-
krijgt een beetje herfst mij niet klein,
zelfs niet de strenge winter!

Wat er ook zal komen op den duur,
laat vroeg of laat mijn uur maar slaan;
geef mij de aardbodem om op te staan,
en een pad door de natuur.
Voor rijkdom of liefde ben ik beducht,
en voor een vriend of een kompaan;
al wat ik zoek is de open lucht
en een weg om heen te gaan.

Let beauty awake

Let Beauty awake in the morn from beautiful dreams,
Beauty awake from rest!
Let Beauty awake
For Beauty’s sake
In the hour when the birds awake in the brake
And the stars are bright in the west!
 
Let Beauty awake in the eve from the slumber of day,
Awake in the crimson eve!
In the day’s dusk end
When the shades ascend,
Let her wake to the kiss of a tender friend,
To render again and receive!

Laat Schoonheid ontwaken

Laat Schoonheid ’s morgens ontwaken uit haar droom, 
schoonheid ontwaak uit de nacht!
Laat Schoonheid opstaan
tussen zon en maan
als voor de vogels de nacht is gedaan  
en in het westen de laatste ster lacht!
 
Laat Schoonheid ’s avonds ontwaken uit haar slaap,
ontwaak in de avondzon!
Als de nacht komt met dromen,
als de schaduwen komen,
een tedere vriend een kus heeft genomen,
om te voltooien wat ze begon!

The Roadside Fire

I will make you brooches and toys for your delight
Of bird-song at morning and star-shine at night,
I will make a palace fit for you and me
Of green days in forests, and blue days at sea.

I will make my kitchen, and you shall keep your room,
Where white flows the river and bright blows the broom;
And you shall wash your linen and keep your body white
In rainfall at morning and dewfall at night.

And this shall be for music when no one else is near,
The fine song for singing, the rare song to hear!
That only I remember, that only you admire,
Of the broad road that stretches and the roadside fire.

Een kampvuur op ons pad

Ik zal broches voor je maken en speelgoed vol van pracht
van het vroege lied van vogels en van sterren in de nacht, 
ik bouw een mooi paleis dat is bestemd voor mij en jou 
van groene dagen in het bos en zeedagen blauw.

Ik zal het eten maken, en jij sluit het gordijn, 
de rivier strooit zijn schittering en de brem bloeit ragfijn. 
En jij wast je linnengoed, verzorgt je schoonheid trouw
bij de regen in de ochtend en bij nachtelijke dauw.

En als er niemand luistert is dit ons eigen lied, 
dat alleen ik onthouden zal, dat alleen jij geniet! 
Een lied om zacht te zingen, een zeldzaam mooie schat, 
van de wijde wegen vóór ons en een kampvuur op ons pad.

Youth and Love

To the heart of youth the world is a highwayside.
Passing for ever, he fares; and on either hand,
Deep in the gardens golden pavilions hide,
Nestle in orchard bloom, and far on the level land
Call him with lighted lamp in the eventide.

Thick as the stars at night when the moon is down,
Pleasures assail him. He to his nobler fate
Fares; and but waves a hand as he passes on,
Cries but a wayside word to her at the garden gate,
Sings but a boyish stave and his face is gone.

De jongeling en de liefde

Voor het hart van de jongeling is de wereld een autobaan.
Altijd op doorreis is hij; terwijl gouden priëlen allerwegen,
diep verscholen in bloesems, aan zijn blik ontgaan,
hun lichten van verre zichtbaar als een sterrenregen.
In de zwoele schemering roepen lichtjes hem aan.

Druk als sterren in de nacht bij een krimpende maan,  
is hij bezet door zijn pleziertjes. Groots gaat hij
zijn lot tegemoet; zwaait slechts in het voorbijgaan,
roept nog iets naar een meisje, gaat haar tuinhek voorbij,
zingt zijn jongenscouplet en vervolgt weer zijn baan.

In Dreams

In dreams unhappy, I behold you stand
As heretofore:
The unremember’d tokens in your hand
Avail no more. 

No more the morning glow, no more the grace
Enshrines, endears.
Cold beats the light of time upon your face
And shows your tears.

He came and went. Perchance you wept awhile
And then forgot.
Ah me! but he that left you with a smile
Forgets you not.

In mijn dromen

In dromen vol verdriet zie ik je staan
als in de dagen van weleer:
je vervlogen gebaren hebben afgedaan,
baten niet meer. 

Niet meer het beeld van invallend ochtendlicht
dat je tedere gratie verried.
Koud beroert het licht van de tijd je gezicht
en toont je verdriet.

Hij kwam en ging. Bij gelegenheid liet je een traan
en vergat hem die je verliet.
Wee mij! Maar hij die jou glimlachend liet gaan
vergeet je niet.

The Infinite Shining Heavens

The infinite shining heavens
Rose, and I saw in the night
Uncountable angel stars
Showering sorrow and light.

I saw them distant as heaven,
Dumb and shining and dead,
And the idle stars of the night
Were dearer to me than bread.

Night after night in my sorrow
The stars [stood] over the sea,
Till lo! I looked in the dusk
And a star had come down to me.

De eindeloos schitterende hemel

Het heelal begon eindeloos te schitteren
en ik zag in de inktzwarte nacht
ontelbare engelbewaarders
ze strooiden met droefheid en pracht.

Ik zag ze in de hemelse verte,
stil en schitterend en dood.
En die doelloze sterren van de nacht
waren me liever dan brood. 

In al mijn zorgelijke nachten
stonden ze boven de zee,
tot, kijk! Ik zag licht in het duister
een ster kwam voor mij naar benee.

Whither must I Wander?

Home no more home to me, whither must I wander?
Hunger my driver, I go where I must.
Cold blows the winter wind over hill and heather:
Thick drives the rain and my roof is in the dust.
Loved of wise men was the shade of my roof-tree,
The true word of welcome was spoken in the door –
Dear days of old with the faces in the firelight,
Kind folks of old, you come again no more.

Home was home then, my dear, full of kindly faces,
Home was home then, my dear, happy for the child.
Fire and the windows bright glittered on the moorland;
Song, tuneful song, built a palace in the wild.
Now when day dawns on the brow of the moorland,
Lone stands the house, and the chimney-stone is cold.
Lone let it stand, now the friends are all departed,
The kind hearts, the true hearts, that loved the place of old.

Spring shall come, come again, calling up the moorfowl,
Spring shall bring the sun and rain, bring the bees and flowers;
Red shall the heather bloom over hill and valley,
Soft flow the stream through the even-flowing hours.
Fair the day shine as it shone on my childhood –
Fair shine the day on the house with open door;
Birds come and cry there and twitter in the chimney –
But I go for ever and come again no more.

Waar moet ik heen gaan?

Nu ’t huis niet mijn thuis meer is, waar moet ik heen gaan?
Door honger gedreven moet ik alsmaar door.
Koud gierende wind over heuvels en heide:
de striemende regen spoelt over mijn spoor.
Bij wijzen geliefd was de schaduw van mijn bladerdak,
een welgemeend welkom klonk steeds bij de deur-
mooie dagen van toen met opgloeiende gezichten,
lieve ouders van toen, die ik nog zo betreur.

Het huis was mijn thuis, mijn lief, blijde gezichten,
het huis was mijn thuis, paradijs voor een kind.
Huis en haard glinsterden over de heide;
een paleis vol muziek, gedragen op de wind.
Als nu de ochtend gloort over de heide,
staat het huis eenzaam, gedoofd is het vuur.
Laat het maar leeg, nu de vrienden zijn verdwenen,
fijne trouwe lieden, vrienden van het eerste uur.

De lente moet komen, de tijd van de korhoen,
de bloemen en bijen door lente verleid;
laat heide vurig bloeien over heuvels en dalen,
zacht stromen het water in de vloeiende tijd.
Helder zal het licht zijn als in mijn kinderjaren-
helder zal het schijnen op de deur van het huis;
vogels zingen en roepen en kwetteren in de schoorsteen-
maar ik vertrek voor altijd en kom niet meer thuis.

Bright is the ring of words

Bright is the ring of words
When the right man rings them,
Fair the fall of songs
When the singer sings them,
Still [they are]1 carolled and said –
On wings they are carried –
After the singer is dead
And the maker buried.

Low as the singer lies
In the field of heather,
Songs of his fashion bring
The swains together.
And when the west is red
With the sunset embers,
The lover lingers and sings
And the maid remembers.

Helder is de klank van woorden

Helder is de klank van woorden
door de juiste man verhaald,
mooi de waterval van liederen
als de zanger ze vertaalt,
nog steeds gezongen en verteld
– op vleugels worden ze gedragen –
als de zanger ter aarde is besteld
en de schrijver weggedragen.

Al ligt de zanger dan terneer,
daar op de hei begraven,
zijn liederen bieden telkens weer
aan geliefden een mooie haven.
En als de zon ter kimme neigt 
de avondlucht verguld,
de vrijer traag zijn liedjes rijgt
dan is de meid vervuld.

I have trod the upward and… 

I have trod the upward and the downward slope;
I have endured and done in days before;
I have longed for all, and bid farewell to hope;
And I have lived and loved, and closed the door.

Alle bergen en dalen heb ik bereisd

Alle bergen en dalen heb ik bereisd in mijn jaren;
ik heb van alles meegemaakt, ben altijd doorgegaan;
ik verlangde alles, en laat de hoop nu varen;
ik heb geleefd en liefgehad, en de deur dicht gedaan.

Six songs from a Shropshire lad

Alfred Edward Housman / George Butterworth

George Butterworth heeft in 2011 zes liederen gepubliceerd voor bariton en piano, gebaseerd op gedichten van Alfred Edward Housman uit de bundel ‘A Shropshire lad’ (1896). Het zijn achtereenvolgens de nummers 2, 13, 15, 49, 23 en 27 uit de bundel.

Loveliest of trees

Loveliest of trees, the cherry now
Is hung with bloom along the bough
And stands about the woodland ride
Wearing white for Eastertide

Now, of my threescore years and ten
Twenty will not come again
And take from seventy springs a score
It only leaves me fifty more

And since to look at things in bloom
Fifty springs are little room
About the woodlands I will go
To see the cherry hung with snow

Als lieflijkste boom

Als lieflijkste boom staat de kers heel hoog
vol bloesems aan zijn takkenboog
en waar ik door het groen ook reed
voor Pasen was hij in het wit gekleed

Nu in mijn derde tiental in jaren
zal ik er twintig niet meer ervaren
en als ik zeventig lentes mag bestaan
heb ik er nog slechts vijftig te gaan

En om alles in bloei te zien
zijn vijftig lentes heel kort misschien
daarom ga ik er op uit vol ongeduld
om de kers te zien in sneeuw gehuld

When I was one-and-twenty

When I was one-and-twenty
I heard a wise man say
“Give crowns and pounds and guineas
But not your heart away;
Give pearls away and rubies
But keep your fancy free.”
But I was one-and-twenty
No use to talk to me

When I was one-and-twenty
I heard him say again
“The heart out of the bosom
Was never given in vain;
‘Tis paid with sighs a plenty
And sold for endless rue.”
And I am two-and-twenty
And oh, ’tis true, ’tis true

Toen ik nog eenentwintig was

Toen ik nog eenentwintig was
sprak een wijs man tot mij:
“Geef kronen, ponden, shillingen
maar houd je hart er bij;
Geef parels en juwelen
maar blijf wel eigen baas.”
Maar ik was eenentwintig jaar
ik was nog doof en dwaas

Toen ik nog eenentwintig was
zei hij het nog een keer:
“Als je je hart geeft aan een meid
is er geen terugweg meer;
dat wordt betaald met zuchten
verkocht met eeuwige spijt.”
Nu ben ik tweeëntwintig jaar
en oh, ’t is waar, ’t is waar

Look not in my eyes

Look not in my eyes, for fear
They mirror true the sight I see
And there you find your face too clear
And love it and be lost like me
One the long nights through must lie
Spent in star-defeated sighs
But why should you as well as I
Perish? Gaze not in my eyes

A Grecian lad, as I hear tell
One that many loved in vain
Looked into a forest well
And never looked away again
There, when the turf in springtime flowers
With downward eye and gazes sad
Stands amid the glancing showers
A jonquil, not a Grecian lad

Kijk niet in mijn ogen

Kijk niet in mijn ogen, ik vrees dat ze misschien
alles weerspiegelen wat verschijnt in mijn blik
Dan zul je jouw gezicht te helder zien,
verliefd worden en verloren zijn, net als ik
Lange nachten breng ik zuchtend door   
onder de sterrenhemel als een lichtend spoor
Maar waarom zou het jou zo moeten vergaan?
Kijk me niet aan!

Een griekse knaap, naar ik vernam,
was voor velen een onbereikbare vlam
maar hij wierp een blik in de vijver in het bos
en kwam van zijn evenbeeld nooit meer los
Daar, waar het gras in het voorjaar bloeit
staat met gebogen hoofd, tollend van slaap
tussen schitterende kleuren ongemoeid
een narcis, niet een griekse knaap

Think no more, lad

Think no more, lad; laugh, be jolly;
Why should men make haste to die?
Empty heads and tongues a-talking
Make the rough road easy walking
And the feather pate of folly
Bears the falling sky

Oh, ’tis jesting, dancing, drinking
Spins the heavy world around
If young hearts were not so clever
Oh, they would be young for ever;
Think no more; ’tis only thinking
Lays lads underground

Denk niet na, jong

Denk niet na, jong, lach, wees vrolijk;
Waarom snel op het einde aan?
Een leeg hoofd en niet te moeilijk
maken de zware weg licht te begaan
En als je in milde dwaasheid gelooft
valt de hemel niet op je hoofd

Ja, slechts grappen, dansen en drinken, vriend
laten de wereld zijn rondjes draaien
Was de jeugd maar niet zo uitgekiend
dan hadden ze de eeuwige jeugd verdiend;
Denk niet langer na, laat je niet opnaaien
anders ga je naar de haaien

The lads in their hundreds

The lads in their hundreds to Ludlow come in for the fair
There’s men from the barn and the forge and the mill and the fold
The lads for the girls and the lads for the liquor are there
And there with the rest are the lads that will never be old

There’s chaps from the town and the field and the till and the cart
And many to count are the stalwart, and many the brave
And many the handsome of face and the handsome of heart
And few that will carry their looks or their truth to the grave

I wish one could know them, I wish there were tokens to tell
The fortunate fellows that now you can never discern;
And then one could talk with them friendly and wish them farewell
And watch them depart on the way that they will not return

But now you may stare as you like and there’s nothing to scan;
And brushing your elbow unguessed-at and not to be told
They carry back bright to the coiner the mintage of man
The lads that will die in their glory and never be old

Met honderden komen de jongelui

Met honderden komen de jongelui naar de kermis in Ludlow
Jonge mannen van de stal, de smederij, de molen en de kudde
De jongens komen voor de meiden en de drank
Daar zijn jongens bij die nooit oud zullen worden

Er zijn lui van stad en land, van de kassa en van de kar
en talrijk zijn de stoere jongens, en de dapperen
veel knappe gezichten en veel goeie jongens
en een paar die hun uiterlijk of hun gelijk ten grave zullen dragen

Ik wou dat je het kon zien, dat er een manier was
om ze te onderscheiden van de gelukkigen;
dan zou je aardig met ze kunnen praten en afscheid nemen,
en hen zien vertrekken naar waarvan ze niet terug zullen keren

Maar nu kun je kijken wat je wilt en er is niets te zien;
de gedachte ongewis afschudden en er niets over horen
Ze brengen opgewekt hun munten terug naar de bank
jongens die trots en eervol sneuvelen en nooit oud zullen worden

Is my team ploughing?

“Is my team ploughing
That I was used to drive
And hear the harness jingle
When I was man alive?”

Ay, the horses trample
The harness jingles now;
No change though you lie under
The land you used to plough

“Is football playing
Along the river-shore
With lads to chase the leather
Now I stand up no more?”

Ay, the ball is flying
The lads play heart and soul;
The goal stands up, the keeper
Stands up to keep the goal

“Is my girl happy
That I thought hard to leave
And has she tired of weeping
As she lies down at eve?”

Ay, she lies down lightly
She lies not down to weep:
Your girl is well contented
Be still, my lad, and sleep

“Is my friend hearty,
Now I am thin and pine,
And has he found to sleep in
A better bed than mine?”

Yes, lad, I lie easy,
I lie as lads would choose;
I cheer a dead man’s sweetheart,
Never ask me whose.

Is mijn span aan het ploegen?

“Is mijn span aan het ploegen,
zoals ik dat ooit deed
en hoor je het gareel klingelen
gelijk vóór ik overleed?”

Ja, de paarden stampen fier
het gareel klinkt naar hun zwoegen
geen verandering, al lig jij nu onder
het land dat je nooit meer zult ploegen

“En wordt er nog gevoetbald
in het veldje langs de sloot
gaan de jongens nog spelen
ook al ben ik nu dood”

Ja, de bal vliegt nog rond,
de jongens spelen met gevoel
Het doel staat nog fier overeind,
de keeper staat op doel

“Is mijn meisje gelukkig
dat ik moest achterlaten
En is ze ’s avonds uitgehuild
kan ze alles wel loslaten?”

Ja, ze ligt heel rustig,
ze huilt niet maar ze lacht:
ze is best heel tevreden
wees maar stil jongen, rust zacht.

“Is mijn vriend gezond
nu ik ben weggekwijnd
En heeft –ie om te slapen
een beter bed dan ik op het eind?”

Ja, vriend, ik lig heel lekker,
perfecte harmonie;
Ik troost het liefje van een dode,
maar vraag me nooit van wie.

Seven poems of Robert Bridges

Robert Bridges / Gerald Finzi

I praise the tender flower

I praise the tender flower,
That on a mournful day
Bloomed in my garden bower
And made the winter gay.
Its loveliness contented
My heart tormented.
I praise the gentle maid
Whose happy voice and smile
To confidence betrayed
My doleful heart awhile;
And gave my spirit deploring
Fresh wings for soaring.
The maid for very fear
Of love I durst not tell:
The rose could never hear,
Though I bespake her well:
So in my song I bind them
For all to find them. 

Ik dank de bloem met tedere knop

Ik dank de bloem met tedere knop,
in mijn prieel bloeide ze op
op ene kwade onheilsdag
de winter tooiend met een lach.  
Zij heeft toen met haar lieflijkheid
mijn zo gekwelde hart bevrijd.
Ik dank de tedere vrouwe,
haar blijde stem en vrolijke lach
schonken op een gelukkige dag
mijn somber hart vertrouwen;
ze wekte mijn geest tot leven
en heeft mij vleugels gegeven.
Ik heb, door liefde overmand,
haar uit het oog verloren:
met de roos besprak ik onze band,
maar zij kon mij nooit horen:
ik breng ze daarom in mijn lied bijeen
om te vinden voor iedereen.

I have loved flowers that fade

I have loved flowers that fade, 
Within whose magic tents 
Rich hues have marriage made 
With sweet unmemoried scents: 
A honeymoon delight, –
A joy of love at sight, 
That ages in an hour: –
My song be like a flower!

I have loved airs that die
Before their charm is writ 
Along a liquid sky 
Trembling to welcome it.
Notes, that with pulse of fire
Proclaim the spirit’s desire, 
Then die, and are nowhere: –
My song be like an air!

Die, song, die like a breath,
And wither as a bloom:
Fear not a flowery death, 
Dread not an empty tomb! 
Fly with delight, fly hence!
‘Twas thine love’s tender sense 
To feast, now on thy bier 
Beauty shall shed a tear.

Ik hield van bloemen die verschieten

Ik hield van bloemen die verschieten,
en in wier magisch bloemenrijk
zoete geuren een huwelijk genieten
met kleurenrijkdom zonder gelijk:
een wittebroodsgenot,
gelukkig liefdeslot,
heeft slechts een uur bestaan:
mocht mijn lied als een bloem vergaan!

Ik hield van wijsjes die vervlogen,
vóór hun tover werd geschreven,
langs kristallijne hemelbogen
die een trillend welkom geven. 
Noten die vol vuur pulseren
en de geestdrift doen vibreren,
dan vervliegen, nergens zijn:  
ware mijn lied als een wijsje zo fijn!

Ga heen, lied, als een ademstoot,
en sterf als een bloesem af:
wees niet bang voor bloemendood,
vrees niet voor een ledig graf!
Vlieg vol vreugde, onbevreesd!
Uw liefde maakte menig feest.
Nu zal schoonheid op uw baar
een traan plengen, uw taak is klaar.   

My spirit sang all day

My spirit sang all day
O my joy.
Nothing my tongue could say,
Only my joy!

My heart an echo caught-
O my joy-
And spake, Tell me thy thought,
Hide not thy joy.

My eyes gan peer around,-
O my joy-
What beauty hast thou found?
Shew us thy joy.

My jealous ears grew whist;-
O my joy-
Music from heaven is’t,
Sent for our joy?

She also came and heard;
my joy
What, said she, is this word?
What is thy joy?

And I replied, O see,
my joy,
‘Tis thee, i cried, ’tis thee:
Thou art my joy.

Mijn hart zong de hele dag

Mijn hart zong de hele dag
o mijn geluk.
mijn tong maakte geen gewag,
alleen mijn geluk!

Mijn hart ving een echo op-
o mijn geluk-
en sprak, wat denk je, zeg op,
verberg niet je geluk.

Mijn ogen keken rond,-
o mijn geluk-
wat schoonheid die gij vond?
Toon ons je geluk.

Mijn oren floten van jalouzie;-
o mijn geluk-
hemelse melodie,
voor ons geluk gezonden?

Ook zij kwam, en kreeg in ’t vizier
mijn geluk,
ze zei, wat hoor ik hier?
Wat is jouw geluk?

En ik antwoordde, kijk naar mij,
mijn geluk,
jij bent het, riep ik, jij, ja jij: 
jij bent mijn geluk.

Elegy

Clear and gentle stream!
Known and loved so long
That hast heard the song,
And the idle dream
Of my boyish day;
While I once again
Down thy margin stray.
In the selfsame strain
Still my voice is spent
With my old lament
And my idle dream.
Clear and gentle stream!

Where my old seat was
Here again I sit.
Where the long boughs knit
Over stream and grass
A translucent eaves:
Where back eddies play
Shipwreck with the leaves,
And the proud swans stray,
Sailing one by one
Out of stream and sun,
And the fish lie cool
In their chosen pool.

Many an afternoon
Of the summer day
Dreaming here I lay;
And I know how soon,
Idly at its hour,
First the deep bell hums
From the minster tower,
And then evening comes,
Creeping up the glade,
With her lengthening shade,
And the tardy boon
Of her brightening moon.

Clear and gentle stream!
Ere again I go
Where thou dost not flow,
Well does it beseem
Thee to hear again
Once my youthful song,
That familiar strain
Silent now so long:
Be as I content
With my old lament
And my idle dream,
Clear and gentle stream.

Klaaglied

Helder kalme stroom,
immer bekend en bemind
gij hoorde het lied van het kind
en de ijdele droom
van mijn jongensdagen;
nu ik opnieuw kom klagen,
langs uw oever vlied.
In hetzelfde lied
vindt nog mijn stem de kracht
voor mijn oude klacht
en mijn ijdele droom,
helder kalme stroom!

Waar mijn oude plekje was
zit ik weer hoog en droog.
Waar de dichte takkenboog 
weeft boven stroom en gras
een doorschijnend bladerdak:
kolken op het watervlak
spelen schipbreuk met de blaren
en de trotse zwanen varen
zeilen een voor een op rij
de stroom en de zon voorbij
en de vissen liggen koel
In hun uitverkoren poel

Zo menig middaguur
van een zomerdag
dat ik dromend lag;
en waar op dit uur,
wie zal het hier horen,
eerst de zware klok galmt
van de kloostertoren,
en de avond talmt
besluipt de open plekken
met zijn lange schaduwbaan
en het weldadig trage wekken
van de heldere maan

helder kalme stroom,
voordat ik u verlaat 
naar waar gij niet gaat,
zing ik zonder schroom
voor u nog eenmaal
mijn zo jeugdig lied
dat vertrouwd verhaal
klonk zo lang al niet:
wees als ik tevreen
met mijn oud geween
en mijn ijdele droom,
helder kalme stroom.

Nightingales

BEAUTIFUL must be the mountains whence ye come,
And bright in the fruitful valleys the streams, wherefrom
Ye learn your song:
Where are those starry woods? O might I wander there,
Among the flowers, which in that heavenly air
Bloom the year long!

Nay, barren are those mountains and spent the streams:
Our song is the voice of desire, that haunts our dreams,
A throe of the heart.
Whose pining visions dim, forbidden hopes profound,
No dying cadence nor long sigh can sound,
For all our art.

Alone, aloud in the raptured ear of men
We pour our dark nocturnal secret: and then,
As night is withdrawn
From these sweet-springing meads and bursting boughs of May,
Dream, while the innumerable choir of day
Welcome the dawn. 

Nachtegalen

PRACHTIG moeten de bergen zijn, vanwaar 
u komt, en helder de beken in groene valleien, alwaar 
uw lied ontstond.
Waar zijn die schitterende wouden? O mocht ik dwalen,
tussen de bloemen, die in de hemelse dalen
bloeien het hele jaar rond!

Nee, kaal zijn die bergen en droog staan de stromen:
ons lied is het lied van verlangen, dat spookt in onze dromen,
een hartepijn,
omdat kwijnende dromen vervagen, verboden verlangens verdrinken,
geen stembuiging noch lange zucht kan klinken,
hoe kunstig wij ook zijn.

Alleen, hoorbaar voor verrukte mensenoren
laten we ons nachtelijk geheim horen;
en als de nacht verstomt
droom dan van zoete honingdrank en meibloesem bij toverslag,
terwijl het duizendkoppig koor van de nieuwe dag
de dageraad verwelkomt.

Song

Haste on, my joys! your treasure lies
In swift, unceasing flight.
O haste: for while your beauty flies
I seize your full delight. 

Lo! I have seen the scented flower,
Whose tender stems I cull,
For her brief date and meted hour
Appear more beautiful. 

O youth, O strength, O most divine
For that so short ye prove;
Were but your rare gifts longer mine,
Ye scarce would win my love. 

Nay, life itself the heart would spurn,
Did once the days restore
The days, that once enjoyed return,
Return, ah! nevermore.

Lied

Maak voort, mijn geluk! Jouw schat bestaat
in snelle, onafgebroken vlucht.
Maak haast: want waar uw schoonheid vergaat
pluk ik de volle vrucht. 

Kijk! Ik zag de geurende bloem,
wier tedere stengel ik pluk,
want haar korte duur en bemeten roem
verhogen mijn geluk. 

O godgegeven jeugd, o kracht,
gij blijft zo kort bestaan;
uw zeldzame gaven nog langer gebracht,
mijn liefde zou vergaan. 

Nee, het leven zelf gaf het hart terug,
als de dagen niet zouden verteren
De fijne dagen achter de rug
zullen nooit meer wederkeren.

Dejection

Wherefore to-night so full of care,
My soul, revolving hopeless strife,
Pointing at hindrance, and the bare
Painful escapes of fitful life? 

Shaping the doom that may befall
By precedent of terror past:
By love dishonoured, and the call
Of friendship slighted at the last? 

By treasured names, the little store
That memory out of wreck could save
Of loving hearts, that gone before
Call their old comrade to the grave? 

O soul, be patient: thou shalt find
A little matter mend all this;
Some strain of music to thy mind,
Some praise for skill not spent amiss. 

Again shall pleasure overflow
Thy cup with sweetness, thou shalt taste
Nothing but sweetness, and shalt grow
Half sad for sweetness run to waste. 

O happy life! I hear thee sing,
O rare delight of mortal stuff!
I praise my days for all they bring,
Yet are they only not enough.

Bedroefdheid

Waarom, mijn gemoed, zo onrustig vannacht,
verwikkeld in een hopeloze strijd,
gefocust op hinder en tegenkracht, 
en de pijnlijk ontlopen onbestendigheid? 

Het onheil scheppend dat me overkomt
voorspeld door schand uit het verleden:
versmade liefde, en de roep verstomd
van vriendschap met voeten getreden? 

Door dierbare namen, de enkelingen
die de herinnering van de ondergang prijsgaf,
geliefden die al eerder gingen
roepen hun oude kameraad naar ’t graf? 

Ach mijn gemoed, geduld: het zijn
de kleine dingen die dit alles helen;
een melodietje nog zo klein
een compliment dat men zal delen. 

Dan zal geluk weer overstromen
uw zoete lot, en u zult smaken
niets dan zoetheid, u zult schromen
voor zoetigheden die verloren raken. 

O heerlijk leven! Ik hoor u zingen,
o zeldzaam geluk van sterfelijkheid!
Ik prijs mijn dagen voor alle dingen,
al is er nooit voldoende tijd.

Reincarnations

James Stephens after Antoine O Reachtabhra / Samuel Barber

Voor de vertaling van de reincarnations van Barber is het handig om te weten dat de dichter Stephens gebruik maakt van oudere gedichten van de Ierse dichter Antoine O Reachtabhra (1784-1835), ook wel Raftery. Mary Hynes was de mooiste Ierse vrouw van zijn eeuw. Anthony O’Daly was de leider van een knokploeg van boeren die streden voor rechtvaardiger belastingen. Hij werd opgehangen voor een onbewezen moordaanslag, en werd een held omdat hij liever werd opgehangen dan zijn maten te verraden. Raftery, de dichter, was getuige van de ophanging. The Coolin tenslotte gaat over de ultieme gedroomde liefde.

I. Mary Hynes

She is the sky of the Sun,
she is the dart
of love,
she is the love of my heart,
she is a rune.
She is above
the women of the race of Eve,
as the sun is above the moon!

Lovely and airy the view from the hill
that looks down on Ballylea;
But no good sight is good, until
by great good luck you see
the blossom of branches walking towards you,
Airily.

Mary Hynes

Zij is gevuld met zon,
zij is de pijl
van Amor,
zij is de liefde van mijn leven,
zij is een rune.
Zij staat boven
de vrouwen van de stam van Eva,
zoals de zon staat boven de maan!

Lieflijk en fris is het uitzicht op de heuvel
die uitziet over Ballylee!
Maar een mooi uitzicht is niets totdat je,
tot je grote geluk,
de lentebloesem in eigen persoon ziet naderen,
Hemels.

II. Anthony O’Daly

Since your limbs were laid out
the stars do not shine,
the fish leap not out
in the waves.
On our meadows the dew
does not fall in the morn,
for O’Daly is dead:
not a flower can be born,
not a word can be said,
not a tree have a leaf;
on our meadows the dew
does not fall in the morn,
for O’Daly is dead.

Anthony, after you
there is nothing to do,
there is nothing but grief.

Anthony O’Daly

Sinds jouw resten werden opgebaard
schijnen de sterren niet meer
de vissen springen niet meer op
uit de golven.
Op onze weiden valt
in de morgen geen dauw,
want O’Daly is dood:
geen bloem kan ontluiken,
geen woord kan gezegd,
geen boom krijgt nog blad;
op onze weiden valt
geen dauw in de morgen,
want O’Daly is dood.

Anthony, na jou
valt er niets meer te doen,
is er niets dan verdriet.

III. The Coolin

Come with me, under my coat,
and we will drink our fill
of the milk of the white goat,
or wine if it be thy will.
And we will talk,until
talk is a trouble, too,
out on the side of the hill;
And nothing is left to do,
but an eye to look into an eye;
and a hand in a hand to slip;
and a sigh to answer a sigh,
and a lip to find out a lip!
What if the night be black!
And the air on the mountain chill!
Where the goat lies down in her track,
and all but the fern is still!
Stay with me, under my coat!
And we will drink our fill
of the milk of the white goat,
out on the side of the hill!

Blonde schoonheid

Kom bij me, onder mijn jas,
en wij zullen wij naar hartelust
drinken van de melk van de witte geit,
of wijn als jij dat liever wilt.
En op de flank van de heuvel
zullen we praten,
totdat ook praten moeite kost;
En er is niets meer te doen,
dan elkaar in de ogen kijken,
en een hand die in een hand glijdt;
een zucht die een zucht ontlokt,
en een lip die een lip vindt!
Wat als de nacht zwart is!
En de lucht op de berg is kil!
Waar de geit neerligt op haar pad,
en behalve de varens alles stil is!
Blijf bij mij, onder mijn jas!
En wij zullen naar hartelust
drinken van de melk van de witte geit,
op de flank van de heuvel.

O wild west wind

Percy Bysshe Shelley / Edward Elgar

O wild west wind

Make me thy lyre, even as the forest is:
What if my leaves are falling like its own!
The tumult of thy mighty harmonies

Will take from both a deep, autumnal tone,
Sweet though in sadness. Be thou, Spirit fierce,
My spirit! Be thou me, impetuous one!

Drive my dead thoughts over the universe
Like withered leaves to quicken a new birth!
And, by the incantation of this verse,

Scatter, as from an unextinguished hearth
Ashes and sparks, my words among mankind!
Be through my lips to unawakened earth

The trumpet of a prophecy! O, Wind,
If Winter comes, can Spring be far behind?

O wilde westenwind

Maak mij tot uw lier, zoals u het bos bespeelt:
wat als mijn blaren vallen net als uit zijn kronen?
Het harmonieus gebulder van uw klankbeeld  

veroorzaakt in beiden diepe herfsttonen,
zoet maar droef. Weest u, felle geest,
mijn inspiratie! Laat mij in onstuimigheid wonen!

Verspreid mijn dode gedachten in het heelal
als dorre bladeren, een wedergeboorte waard!
En, door de bezwering van dit lied vooral,  

verstrooi als as en vonken van een ongedoofde haard,
mijn woorden onder de mensheid!
Wees door mijn lippen voor de ongewekte aard’ 

de trompet van een profetie! O, wind,
als de winter komt, wordt niet de lente reeds bemind?

My love dwelt

Andrew Lang / Edward Elgar

My love dwelt

My love dwelt in a northern land
A dim tower in a forest green 
Was his, and far away the sand,
And gray wash of the waves were seen,
The woven forest boughs between.

And through the northern summer night 
The sunset slowly died away,
And herds of strange deer, silver white,
Came gleaming through the forest gray,
And fled like ghosts before the day.

And oft, that month, we watch’d the moon
Wax great and white o’er wood and lawn, 
And wane, with waning of the June,
Till, like a brand for battle drawn,
She fell, and flamed in a wild dawn.

I know not if the forest green
Still girdles round that castle gray,
I know not if, the boughs between
The white deer vanish ere the day.
The grass above my love is green,
His heart is colder than the clay.

Mijn lief woonde

Mijn lief woonde in een noordelijke streek,
hij had een duistere toren in het woud,
en heel ver weg als je goed keek, 
zag je de grijze golven en het strand van goud
tussen het weefsel van het kreupelhout. 

En in de korte zomernacht,
als zonlicht langzaamaan verdween,
de vreemde herten in een zilveren pracht,
schitterend door de grijze bossen heen,
om weer te vluchten als de dag verscheen.

En in die maand zagen we vaak de maan
groot en wit wassen boven bos en wei,
en weer afnemen toen juni moest gaan,
totdat ze neerviel, als na een steekpartij,
en een nieuwe dag ontstak in razernij.

Ik weet niet of het groene woud
nog steeds dat grijze slot omringt als toen,
ik weet niet of tussen het kreupelhout
de witte herten nog vluchten en waarheen.
Het gras boven mijn lief is groen,
zijn hart is kouder nog dan steen.

How calmly the evening

Thomas T Lynch / Edward Elgar

How calmly the evening

How calmly the evening once more is descending,
As kind as a promise, as still as a prayer;
O wing of the Lord, in Thy shelter befriending,
May we and our households continue to share.

We come to be soothed with Thy merciful healing;
The dews of the night cure the wounds of the day;
We come, our life’s work and its brevity feeling,
With thanks for the past, for the future we pray.

Lord, save us from folly; be with us in sorrow;
Sustain us in work till the time of our rest;
When earth’s day is over, may heaven’s tomorrow
Dawn on us, of homes long expected possest.

Zo vredig de avond

Zo vredig de avond die wederom neerdaalt,
Stil als een bede, als belofte zo mild.
O vleugel van God, die ons schut en ons bijstaat,
Laat ons en de onzen steeds delen dit schild.  

We komen tot U om Uw milde vertroosting;
De dauw van de nacht heelt de pijn van de dag;
We komen en weten: ons werk was gering,
Dankbaar voor wat was, biddend voor wat zijn mag.

Heer, red ons van dwaasheid; wees bij ons in lijden;
En steun dan ons werk tot het einde betracht.
Als het aardse eind komt, laat hemelse tijden
op ons neerdalen, in Uw huis lang verwacht.