Madrigale a 5

Alessandro Scarlatti

Vier vijfstemmige madrigalen van Alessandro Scarlatti

Sdegno La Fiamma Estinse

Sdegno la fiamma estinse
E rintuzzò lo strale,
E sciolse il nodo,
Che m’arse, che mi punse,
E che m’avvinse.
Né di legame il core paventa,
Né di piaga, né d’ardore
Né cura se baleni;
Perfida!
O s’hai quegl’occhi tuoi sereni
Che lieti fuor dell’ amoroso impaccio,
Sprezza l’incendio, le quadrelle e’l laccio.

Verachting doofde het vuur

Verachting doofde de vlammen,
stompte de pijl af
en hakte de knoop door,
die me verteerden, die me verwondde
en waar ik in verstrikt zat.
Mijn hart vreest noch de band,
noch verwonding, noch vuur
en ik heb geen zorg om de bliksem:
Trouweloze!
O jij met je mooie ogen,
vrolijk zonder de pijn van de liefde,
onderschat het vuur, de pijlen en de valstrik.

O Selce, O Tigre, O Nynfa

O Selce, o tigre, o nynfa,
Fredda, crudele e bella,
Ch’innamori mai sempre e mai non ami.
Tu saetti se miri
E le faville a chi ti mira avventi
E mirante é mirata,
Bella si, ma spietata.
O col ferro, o col dardi
Altrui tormenti
E scherzi con Amor e non lo senti.

O steen, o tijger, o nimf

O steen, o tijger, o nimf,
zo koud, zo wreed en schoon,
die altijd bekoort, maar nooit liefheeft.
Je mikt je pijlen,
je werpt je vonken naar wie je bekijkt,
en wie werpt wordt bekeken,
mooi, maar meedogenloos ben je.
Met dolk en pijlen
kwel je de anderen
en speel je met de liefde, die je niet voelt.

O Morte

O morte agl’ altri fosca a me serena,
Scaccia con il tuo stral lo stral d’amore.
Spenga il tuo ghiaccio l’amoroso ardore,
Spezzi la falce tua la sua catena.

O dood

O dood, voor anderen zwart, voor mij zo licht,
Maak met jouw pijlen een einde aan ‘t liefdesuur.
Doof met jouw ijzige koude het liefdesvuur,
Verbreek de keten met jouw zeis, volvoer je plicht.

Arsi un tempo

Arsi un tempo e l’ardore
Fu già soave al core.
Hor prendo amor per gioco
Ghiaccio fatto il desio
Cenere il fuoco.

In vuur en vlam

Eens stond ik in vuur en vlam en de gloed
drong in mijn hart al zacht en goed.
De liefde is niet meer zo kras
nu ijs is waar begeerte was
en van het vuur rest enkel as.

Le voglie e l’opre mie

Francesco Petrarca / Orlando di Lasso

vertaling Le voglie e l’opre mie

Dit prachtige sonnet van Petrarca, getoonzet door Orlando di Lasso, is een van de eerste liederen die ik vertaald heb, op basis van een hulpvertaling door iemand die kennis had van oud-italiaans (ik ben helaas haar naam kwijtgeraakt). In het ensemble ‘Changez vos voix’ wilden we een programmaboekje maken voor het concert, met de vertaling van de liederen die we zongen. Voor mij was dit het begin van een uit de hand gelopen hobby, het vertalen van poëzie en liederen.

Le voglie e l’opre mie

Le voglie e l’opre mie, gelate e spente
Preggio non hebber, d’immortale honore
Che priva l’alma in se del tuo favore
d’Acquistar tanto ben non e possente
 
Alsi, sudai, temei, liet’e dolente
Cercai fuggendo in un l’odio e l’amore,
Vollie pregiai quel che credei peggiore
E contrario a mestesso fui souvente
 
Non fu colle o campagna o rivo o fiume
Che non cercasser le mie voglie accorte
Per trovar quel l’ondio m’arda e consume
 
E fatto piu nel mal ardito e forte
Qual, chi nulla te mendo assai presume
Sprezzai quanto di ben m’e dato in sorte

Mijn lust en mijn leven

Mijn zinnen zijn volledig uitgeblust
mijn kille daden vonden geen bekroning
want zonder jouw waardering en beloning
werd mijn ziel niet tot zaligheid gekust
 
ik lachte en ik huilde, was blij en ongerust
joeg haat en liefde beide uit mijn woning
was van het kwaad de ongekroonde koning
en in mijzelve vond ik nimmer rust
 
er was geen heuvel, veld, oever of stroom
die niet bezocht werd door mijn wakk’re zinnen
op zoek naar haar van wie ik enkel droom
 
maar aangetast door ‘t kwaad, en buiten zinnen
-een man die alles opeist zonder schroom-
kon ik wat mij gegeven werd niet innen

Les Djinns

Victor Hugo / Gabriel Fauré

Les Djinns

Murs, ville,
Et port,
Asile
De mort,
Mer grise
Où brise
La brise,
Tout dort.

Dans la plaine
Naît un bruit.
C’est l’haleine
De la nuit.
Elle brame
Comme une âme
Qu’une flamme
Toujours suit !

La voix plus haute
Semble un grelot.
D’un nain qui saute
C’est le galop.
Il fuit, s’élance,
Puis en cadence
Sur un pied danse
Au bout d’un flot.

La rumeur approche.
L’écho la redit.
C’est comme la cloche
D’un couvent maudit ;
Comme un bruit de foule,
Qui tonne et qui roule,
Et tantôt s’écroule,
Et tantôt grandit, 

Dieu ! la voix sépulcrale
Des Djinns !… Quel bruit ils font !
Fuyons sous la spirale
De l’escalier profond.
Déjà s’éteint ma lampe,
Et l’ombre de la rampe,
Qui le long du mur rampe,
Monte jusqu’au plafond.

Cris de l’enfer ! voix qui hurle et qui pleure !
L’horrible essaim, poussé par l’aquilon,
Sans doute, ô ciel ! s’abat sur ma demeure.
Le mur fléchit sous le noir bataillon.
La maison crie et chancelle penchée,
Et l’on dirait que, du sol arrachée,
Ainsi qu’il chasse une feuille séchée,
Le vent la roule avec leur tourbillon !

Prophète ! si ta main me sauve
De ces impurs démons des soirs,
J’irai prosterner mon front chauve
Devant tes sacrés encensoirs !
Fais que sur ces portes fidèles
Meure leur souffle d’étincelles,
Et qu’en vain l’ongle de leurs ailes
Grince et crie à ces vitraux noirs !

De leurs ailes lointaines
Le battement décroît,
Si confus dans les plaines,
Si faible, que l’on croit
Ouïr la sauterelle
Crier d’une voix grêle,
Ou pétiller la grêle
Sur le plomb d’un vieux toit.

Les Djinns funèbres,
Fils du trépas,
Dans les ténèbres
Pressent leurs pas ;
Leur essaim gronde :
Ainsi, profonde,
Murmure une onde
Qu’on ne voit pas.

Ce bruit vague
Qui s’endort,
C’est la vague
Sur le bord ;
C’est la plainte,
Presque éteinte,
D’une sainte
Pour un mort.

On doute
La nuit…
J’écoute : –
Tout fuit,
Tout passe
L’espace
Efface
Le bruit.

De geesten

Muren, stadspoort,
vissersvloot,
toevluchtsoord
van de dood,
zware lucht
het gerucht
op de vlucht.
morgenrood.

Op het land
een jammerklacht.
Het is de adem
van de nacht.
Heel bedeesd
als een geest
bevreesd
voor de jacht!

de sterkste stroom
klinkt als geklop.
Het is de galop
van een springende gnoom.
Hij ontsnapt, grijpt zijn kans,
doet dan in cadans
op één been een dans
op de top van een boom.

Het geluid nadert snel
de echo komt nabij.
Het klinkt als de bel
van een vervloekte abdij;
Als het geluid van een horde,
die donderde en morde
nu eens meer orde,
dan weer razernij.

Mijn God, die bulderende grafgebeden
van de geesten! Wat een reuzenklap!
Laten we vluchten onder de treden
van de diepe trap.
Reeds dooft mijn licht,
de schaduw verdicht,
-de muur raakt uit het zicht-,
en kruipt omhoog tot de kap.

Gekrijs uit de hel! stem die loeit en kermt!
De horrorzwerm, gedreven door ijzige wind,
O hemel, is over mijn huis uitgezwermd.
Het zwarte leger buigt het gebint.
Het huis schreeuwt en wankelt en knakt.
Je zou zeggen, van de grond af beetgepakt,
rondgeblazen en neergekwakt,
als een dor blaadje door de wind!

Profeet! Als jouw hand me redt
van deze donkere duivels op hun oorlogspad,
dan kniel ik blootshoofds in gebed
voor jouw heilig wierookvat!
Maak dat zij voor deze trouwe deuren
hun vonkenstrooiende adem zullen betreuren,
en dat hun scherpe klauwen zullen scheuren
zonder te krabben en krassen in deze dodenstad!

Van hun verre vleugelslag
neemt het klapwieken af op den duur,
verspreidt zich als een rouwbeklag,
verzwakt als een smeulend vuur,
men denkt een sprinkhaan te horen,
het zachtschrille geluid in de oren,
of de regen tot hagel bevroren
op het lood van een heel oude schuur.

De geesten van het graf,
zonen van de dood,
versnellen hun draf
in hun duistere nood;
Hun monsterverbond
dat de diepten terugvond
ruisende bron in de grond
die onzichtbaar ontsproot.

Dit nietige gevaar
wordt gesust
het is een baar
op de kust;
het is een klacht,
nog heel zacht,
een heilige bracht
eeuwige rust.

Gefluister
windstil
luister:
nihil…
alles gaat
inderdaad
ruimte staat
stil.

Le content est riche

Claudin de Sermisy

Le content est riche

Le content est riche en ce monde
Et bien heureux en ce temps cy.
A coeur joyeux liberté monde,
Vivre chez soy, hors de soucy.

Estre amoureux non point transy,
Et a tout deuill clore les yeux.
Toujours gaillars, faictes ainsi
Et vous vivrez cent ans et mieux.

De tevredene is rijk

De tevredene is rijk in deze wereld,
en heel gelukkig in deze tijd,
een blij persoon voelt zich vrij in de wereld
leeft op zichzelf zonder bedroefdheid.

Verliefd zijn en nooit geremd,
de ogen sluiten voor verdriet of zeer,
altijd vrolijk zijn, wie zich zo stemt
leeft zeker honderd jaar of meer.

Le Bestiaire

Guillaume Apollinaire / Francis Poulenc

Het dierenboek of de processie van Orpheus

Le dromadaire

Avec ses quatres dromadaires
Don Pedro d’Alfaroubeira
Courut le monde et l’admira
Il fit ce que je voudrais faire,
Si j’avais quatre dromadaires.

De dromedaris

Met een dromedaris of vier
trok don Pedro d’Alfaroubeira
de wereld rond als avonturier. 
Hij deed het voor, ik deed hem graag na,
had ik maar vier dromedarissen hier.

La chèvre du Tibet

Les poils de cette chèvre et même
ceux d’or pour qui prit tant de peine
Jason, ne valent rien au prix
Des cheveux dont je suis épris.

De Tibetaanse geit

De kostbaarste wol van de kasjmiergeit
en zelfs Jasons gulden vlies
zijn nog lang niet zo exotisch
als mijn liefs lieftalligheid.

La sauterelle

Voici la fine sauterelle
La nourriture de Saint Jean
Puissent mes vers être comme elle
Le régal des meilleures gens.

De sprinkhaan

Ziehier de kostelijke sprinkhaan
die Johannes voedde in woestijngebieden;
konden mijn verzen die toets doorstaan:
een feestmaal te zijn voor betere lieden.

Le dauphin

Dauphins, vous jouez dans le mer
Mais le flot est toujours amer
Parfois ma joie éclate t’elle?
La vie est encore cruelle.

De dolfijn

Dolfijnen, jullie spelen in de zee
maar golven brengen altijd smart.
Komt met plezier soms drama mee?
Het leven is vaak bikkelhard.

L’écrevisse

Incertitude, O! mes delices
Vous et moi nous nous en allons
Comme s’en vont les écrevisses,
À reculons, à reculons.

De rivierkreeft

Onzekerheid, o zaligheden
U en ik wij gaan er tussenuit
Zoals de rivierkreeften voortschreden,
achteruit, achteruit.

Le carpe

Dans vos viviers dans vos etangs
Carpes que vous vivez longtemps!
Est-ce que la mort vous oublie.
Poissons de la melancolie.

De karper

In uw vijvers en uw meren
zult u karpers niet kreperen!
Gaat de dood u soms voorbij?
Vissen van melancholij.

Le paon

En faisant la roue, cet oiseau,
Dont le pennage traîne à terre,
Apparaît encore plus beau,
Mais se découvre le derrière.

De pauw

Hij maakt van zijn staart een waaier,
Daardoor lijkt deze vogel nog fraaier.
Zijn veren slepen meestal over de grond,
Maar nu staat hij in zijn blote kont.

Le chat

Je souhaite dans ma maison:
Une femme ayant sa raison,
Un chat passant parmi les livres,
Des amis en toute saison
Sans lesquels je ne peux pas vivre.

De kat

Weet je wat ik wou:
een verstandige vrouw,
die mij een kat zou geven,
en altijd vrienden die ik vertrouw,
zij houden mij in leven.

La Romanesca

Adolphe Larmande

La Romanesca

Aux échos des bois,
Aux soupirs du feuillage….
Mélez,charmants hautbois,
un doux ramage;
Et par vos accords,
Sur la verte fougère.
Attirez la bergère,
Qu’appelent mes transports.
Mon coeur plein d’elle,
Veut attendrir.
Son coeur rebelle,
Ou bien mourir!
O Madeleine,
Cède aux amours,
Le lierre au chène.
S’unit toujours.
Qu’a ma chanson
Voltigeant en cadence,
Ton pied mignon
Vienne animer la danse;
Et qu’en bondissant,
Ton corsage d’abeille,
D’un trésor naissant
Entr’ouvre la merveille!
Pour le tendre souci….
Qui m ‘entraine,
J’implore ta merci,
O  ma reine!
Et si la danse nous enchaine,
Laisse l’amour nous enchainer aussi!

Liefdeslied

De geluiden uit het woud,
en het zuchten van de blaren,
wil ze, hobo’s zoet, bewaren,
smeed een lied van edelgoud;
Lok met schone harmonieën
naar mijn zachte varenbed,
de herderin die mij bezet,
want zij vult mijn fantasieën.
Mijn hart is helemaal bij haar,
daarom wil ik haar verleiden,
haar weerspannig hart bevrijden,
of sterven als een kluizenaar!
O Maria Magdalena,
neem geliefden bij de hand,
blijf hen ook voor altijd na,
en geef hun een sterke band.
Breng mijn liefdeslied tot leven,
laat het dansen in de maat,
dat uw geest wordt ingegeven,
en uw steun ons nooit verlaat;
en terwijl we ons verbinden
uw zoet lichaam ons verlicht,
ontluikt hier ons droomgezicht,
dat het wonder plaats zal vinden!
Voor het tedere verlangen,
voor mijn gretige verleiding,
smeek ik u om uw genade,
o mijn koningin!
En brengt de dans gemeenschapszin,
maak haar dan mijn liefdesgade! 

Lamento della ninfa

Ottavio Rinuccini / Claudio Monteverdi

Lamento della ninfa

Non havea Febo
Non havea Febo ancora
recato al mondo il dì
ch’una donzella fuora
del proprio albergo uscì.

Sul pallidetto volto
scorgease il suo dolor,
spesso gli venia sciolto
un gran sospir dal cor.

Sì calpestando fiori,
errava hor qua, hor là,
i suoi perduti amori
così piangendo va:

Amor
Amor, dicea, il ciel
mirando il piè fermò
dove, dov’è la fé
che ‘l traditor giurò?
Miserella

Fa che ritorni il mio
amor com’ei pur fuo,
o tu m’ancidi, ch’io
non mi tormenti più.
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Non vo’ più che i sospiri
se non lontan da me,
no, no, che i suoi martiri
più non dirammi, affé!
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Perché di lui mi struggo
tutt’orgoglioso sta,
che sì, che sì se ‘l fuggo
ancor mi pregherà?
Miserella

Se ciglio ha più sereno
colei che ‘l mio non è,
già non rinchiude in seno
Amor si bella fé.
Miserella, ah più no,
tanto gel soffrir non può.

Né mai si dolci baci
da quella bocca havrai,
né più soavi; ah, taci,
taci, che troppo il sai.”

Si, tra sdegnosi 
Sì tra sdegnosi pianti
spargea le voci al ciel;
così ne’ cori amanti
mesce Amor fiamma e gel. 

Klaagzang van een meisje

Phoebus had nog niet
Phoebus had het licht nog niet
naar de wereld gebracht
toen een meisje
uit haar huis tevoorschijn kwam.

Op haar bleke gezicht
was haar verdriet te zien,
en vaak kwam er een
diepe zucht vanuit haar hart.

Zo vertrapte ze de bloemen,
dwaalde nu hier, dan daar,
en beklaagde zich over
haar verloren liefde aldus:

Liefde
Liefde, sprak ze,
onbeweeglijk starend naar de hemel,
waar is de trouw
die de verrader gezworen heeft?  
Arm meisje

Maak dat mijn lief terugkomt
zoals voorheen,
of dood mij, zodat ik
niet meer hoef te lijden.
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Ik wil hem niet meer begeren,
als hij bij me is,
Nee, nee, hij laat me niet
meer lijden, op mijn woord!
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Omdat ik naar hem smacht
is hij zo arrogant,
misschien als ik van hem wegvlucht
zal hij me nog komen smeken?
Arm meisje

Als haar ogen mooier zijn 
dan de mijne,
heeft de liefde niet zulke trouw 
in haar hart gesloten.
Arm meisje, ach ze kan deze
ijzige kou niet meer verdragen.

Nooit zal hij zulke zoete kussen
van haar lippen krijgen,
en zo teder; ach, zwijg,
zwijg, je hebt al teveel gezegd. 

Ja, tussen boze
Ja, tussen haar boze tranen
richt ze haar stem tot de hemel;
zo kan de liefde vuur en ijs planten
in het hart van geliefden.

Lamento d’Arianna

Ottavio Rinuccini / Claudio Monteverdi

Lamento d’Arianna

1.
Lasciatemi morire!
E chi volete voi che mi conforte
in così dura sorte,
in così gran martire?
Lasciatemi morire!

2.
O Teseo, o Teseo mio,
sì che mio ti vo’ dir, chè mio pur sei,
benchè t’involi, ahi crudo! a gl’occhi miei.
Volgiti, Teseo mio,
volgiti, Teseo, o Dio!
Volgiti in dietro a rimirar colei
che lasciato ha per te la patria e’l regno,
e’n queste arene ancora,
cibo di fere dispietate e crude,
lascierà l’ossa ignude.
O Teseo, o Teseo mio,
se tu sapessi, o Dio!
Se tu sapessi, ohimè!, come s’affanna
la povera Arianna,
forse forse pentito
rivolgeresti ancor la prora al lito.
Ma, con l’aure serene
tu te ne vai felice, ed io qui piango.
A te prepara Atene
liete pompe superbe, ed io rimango
cibo di fere in solitarie arene.
Te l’un e l’altro tuo vecchio parente
stringerai lieto, ed io
più non vedrovi, o madre, o padre mio!

3.
Dove, dove è la fede,
che tanto mi giuravi?
Così ne l’alta sede
tu mi ripon de gl’avi?
Son queste le corone
onde m’adorni il crine?
Questi gli scetri sono,
questi le gemme e gl’ori?
Lasciarmi in abbandono
a fera che mi strazi e mi divori?
Ah, Teseo, ah Teseo mio,
lascierai tu morire,
in van piangendo, in van gridando aita,
la misera Arianna
ch’a te fidossi e ti diè gloria e vita?

4.
Ahi, che non pur risponde!
Ahi, che più d’aspe è sord’a miei lamenti!
O nembi, o turbi, o venti,
sommergetelo voi dentro a quell’onde!
Correte, orchi e balene,
e delle membr’immonde
empiete le voragini profonde!
Che parlo, ahi! Che vaneggio?
Misera, ohimè! Che chieggio?
O Teseo, o Teseo mio,
non son, non son quell’io,
non son quell’io che i feri detti sciolse:
Parlò l’affanno mio, parlò il dolore;
Parlò la lingua sì, ma non già ‘l core.

Klaagzang van Ariadne

1.
Laat mij maar sterven!
Wie wil je dat mij troost verschaft
nu ik zo bitter word gestraft,
in mijn ellendige bestaan?
Laat mij maar dood gaan!

2.
O Theseus, mijn Theseus,
ja ik zeg mijn, je bent nog steeds mijn,
hoewel je uit mijn ogen verdwijnt, hoe wreed kun je zijn!
Keer om, mijn Theseus, mijn lot,
kom terug, Theseus, oh mijn god!
Keer terug en kijk opnieuw haar aan
die voor jou haar land en koninkrijk liet gaan,
en die je op dit strand liet staan,  
ten prooi aan menig wildebeest
de naakte botten wreed ontvleesd.
O mijn Theseus, mijn lot,
als je zou weten, oh mijn god!
als je wist, o wee, hoe Ariadne lijdt
in haar armzalige eenzaamheid,
misschien, misschien toch schuldbewust
stuurde je je schip nog terug naar de kust.
Maar, met een kalme wind ga je heen,
vaar je blijmoedig voort, en ik ween.
Athene bereidt jou een feestelijk onthaal
en ik blijf hier achter, als een lekker maal
voor de wilde dieren op het eenzame strand.
Je ouders zullen je een voor een
blij omarmen, en ik blijf alleen
zal nooit meer zien mijn ouders of mijn land!

3.
Waar, waar is jouw eed van trouw gebleven,
die je me zo vaak gezworen hebt?
Is dit hoe je mij op de verheven
troon van mijn voorouders terugzet?
Is dit de kroon op mijn hoofd
die je mij had beloofd?
Zijn dit de scepters waar je van sprak,
zijn dit de juwelen, is dit de gouden plak?
Mij zo achter te laten voor de roofdieren,
om te verslinden en kaal te vreten als aasgieren?
Ach, Theseus, mijn Theseus,
op weg naar je huis
stort je die arme Ariadne in haar graf
ondanks haar tranen en hulpgeroep, als straf
voor haar, die jou roem en leven gaf?

4.
Ach, er komt geen antwoord op mijn klaagzang!
Helaas, hij is nog dover dan een slang!
O wolken, o winden, orkaan,
laat zijn schip in de golven vergaan!
Zeemonsters, walvissen en veelvraten
maak voort, en vul de diepste gaten
met zijn gore ledematen!
Ach, wat zeg ik, ben ik aan ’t ijlen?
Ik, ongelukkige! Kan ik mezelf nog peilen?
O Theseus, mijn Theseus,
ik ben mezelf niet, ik ben abuis,
deze wrede woorden getuigen van mijn smart:
het was mijn angst die sprak, mijn verdriet;
mijn tong sprak wel, maar niet mijn hart.

Lagrime mie

Barbara Strozzi

Lagrime mie

Lagrime mie, à che vi trattenete?
Perchè non isfogate il fier dolore
che mi toglie‘l respiro e opprime il core?
Lidia che tanto adòro,
Perchè un guardo pietoso,
ahi! mi donò,
il paterno rigor, l’imprigionò.
Trà due mura rinchiusa sta
la bella innocente
Dove giunger non può raggio di sole;
E quel che più mi duole
Ed accresc’ al mio mal
Tormenti e pene,
È che per mia cagione provi male
il mio bene!
E voi, lumi dolenti, non piangete?
Lagrime mie, à che vi trattenete?
Lidia, ahimè, veggo mancarmi
l’idol mio che tanto adoro,
Stà colei trà duri marmi, per cui spiro

E pur non moro?
Se la morte m’è gradita,
Hor che son privo di speme
Deh, toglietemi la vita
(ve ne prego) aspre mie pene.
Mà ben m’accorgo, che per
tormentarmi maggiormente,
La sorte mi niega anco la morte.
Se dunque è vero, o Dio,
Che sol del pianto mio,
Il rio destino hà sete.

Lagrime mie à che vi trattenete
Perchè non isfogate il fier dolore
Che mi toglie il respiro e opprime il core

Mijn tranen

Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Waarom uit je niet het heftige verdriet
dat mij de adem beneemt en mijn hart bedrukt? 
Lidia, die ik zo bemin,
om een liefderijke blik,  
die ze me helaas schonk,
sloot haar vader haar rigoureus op.
Tussen twee muren blijft
de onschuldige schoonheid gevangen
waar geen sprankje zon haar kan bereiken;
en wat me nog meer verontrust
en wat mijn kwellingen verergert
en mijn pijn nog groter maakt,
is dat ik de oorzaak ben van het ongeluk
van mijn grote liefde!
En jullie, bedroefde ogen, huilen niet?
Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Lidia, ach, ik mis je zo,
mijn idool, jou bewonder ik, voor jou leef ik,
ik wil bij je zijn tussen de koude harde muren.

Waarom sterf ik toch niet?
Als de dood mij graag ziet,
nu ik van mijn hoop beroofd ben
och, bevrijd mij van het leven
(smeek ik u), van mijn bittere pijn.
Maar ik merk wel, dat
het lot mij de dood niet gunt
om mijn lijden te vergroten..
Als dat dus waar is, mijn God,
dan hunkert het boosaardige lot
alleen naar mijn tranen.

Mijn tranen, waarom houden jullie je in?
Waarom geef je geen uiting aan het wrede verdriet dat mij de adem beneemt en mijn hart bedrukt? 

La danse des animaux

Darius Milhaud

La danse des animaux

Le poisson fait: Hip!
L’oiseau fait; Viss!
Le marmot fait: Gnan!
Je me jette à gauche, Hip! Hip! Hip!
Je me tourne à droite, Hip! Hip! Hip!
Je fais le poisson qui file à l’eau,
Qui se tortille, qui bondit!
Tout vit, tout danse et tout chante…
Le poisson: Hip!
L’oiseau: Viss!
Le marmot: Gnan!
L’oiseau s’envole
Vole, vole, vole,
Va, revient, passe
Vole, vole, vole,
Monte, plane et s’abat.
Je fais l’oiseau.
Le singe de branche en branche,
Court, bondit et saute,
Avec sa femme, avec son mioche,
La bouche pleine, la queue en l’air.
Voila le singe! Voila le singe!
Tout vit, tout danse et tout chante…
Le poisson fait: Hip!
L’oiseau fait: Viss!
Le marmot fait: Gnan!

De dans van de dieren

De vis doet: hup!
De vogel doet: tjiep!
De marmot doet: fjoew!
Ik werp me naar links, hup! hup! hup!
Ik draai me naar rechts, hup! hup! hup!
Ik speel de vis die verdwijnt in het water,
die draait en springt!
Alles leeft, alles danst en alles zingt…
De vis: hup!
De vogel: tjiep!
De marmot: fjoew!
De vogel vliegt weg
wiek, wiek, wiek,
gaat, komt terug, schiet voorbij
wiek, wiek, wiek,
stijgt op, zweeft en valt.
Ik speel de vogel.
De aap holt van tak naar tak,
rent, huppelt en springt,
met zijn wijfje, met zijn jong,
de mond vol, z’n staart in de lucht.
Kijk het aapje! kijk het aapje!
Alles leeft, alles danst en alles zingt…
De vis doet: hup!
De vogel doet: tjiep!
De marmot doet: fjoew!