Three love songs

Henry Heveningham / Thomas Shadwell / Thomas Betterton / Henry Purcell

If music be the food of love

If music be the food of love,
Sing on till I am fill’d with joy;
For then my list’ning soul you move
To pleasures that can never cloy.
Your eyes, your mien, your tongue declare
That you are music ev’rywhere.

Pleasures invade both eye and ear,
So fierce the transports are, they wound,
And all my senses feasted are,
Tho’ yet the treat is only sound,
Sure I must perish by your charms,
Unless you save me in your arms.

Als muziek de liefde voedt

Als muziek de liefde voedt,
blijf dan zingen tot ik ben voldaan;
mijn luist’rende ziel door jou gevoed
met genot dat nooit gaat tegenstaan.
Je ogen, je mond, je lippen vaneen  
jij bent muziek van top tot teen.

Genot betreedt mijn oog en oor,
de vervoering zo heftig, ik ga teloor,
hoewel je slechts geluid onthult,
zijn al mijn zintuigen vervuld,
ik zal doodvallen door jouw charme,
tenzij je mij opvangt in jouw armen.

Nymphs and sheperds

Nymphs and shepherds, come away,
In this grove let’s sport and play;
For this is Flora’s holiday,
Sacred to ease and happy love,
To music, to dancing and to poetry.
Your flocks may now securely rest
While you express your jollity!
Nymphs and shepherds, pipe and play,
Tune a song, a festal lay;
For this is Flora’s holiday,
Sacred to ease and happy love,
To music, to dancing and to poetry.
Then trip we round with merry sound,
And pass the day in jollity!

Nymphen en herders

Nymphen en herders, kom nu maar,
laten we spelen in het bosje daar;
want dit is Flora’s feestaltaar,
gewijd aan verstrooing en liefde vrij,
aan muziek en dans en poëzij.
Je kudde is nu veilig en gerust
terwijl jij uitgelaten kust!
Nymphen en herders, speel nu maar,
zing een lied, maak een feest met elkaar;
want dit is Flora’s feestaltaar,
gewijd aan verstrooing en liefde vrij,
aan muziek en dans en poëzij.
Dan huppelen we onbevreesd,
en maken we een vrolijk feest!

What shall I do

What shall I do to show how much I love her?
How many millions of sighs can suffice?
That which wins other hearts, never can move her,
Those common methods of love she’ll despise.

I will love more than man e’er lov’d before me;
Gaze on her all the day, and melt all the night;
‘Till for her own sake, at last she’ll implore me,
To love her less, to preserve our delight.

Since gods themselves could not ever be loving,
Men must have breathing recruits for new joys;
I wish my love could be ever improving,
Though eager love more than sorrow destroys.

In fair Aurelia’s arms leave me expiring,
To be embalm’d by the sweets of her breath;
To the last moment I’ll still be desiring;
Never had hero so glorious a death.

Wat moet ik doen

Hoe kan ik haar toch ooit mijn liefde tonen?
Hoeveel miljoenen zuchten zullen volstaan?
Gewoon verleiden zal bij haar niet lonen,
met dat gewone heeft ze afgedaan.

Ik zal haar meer dan wie dan ook beminnen;
staren de hele dag, smelten de hele nacht;
tot ze mij smeekt, omwille van haar zinnen,
om rustig aan te doen, opdat genot ons wacht.

De goden zelfs konden niet onophoudelijk minnen,
’t is dat men na een adempauze meer geniet;
‘k zou willen dat mijn liefd’ aan kracht zou winnen,
schoon gretigheid meer stukmaakt dan verdriet.

Mocht ik mijn einde vinden in Aurelia’s armen,
gebalsemd worden door haar adem zoet;
aan het eind van mijn verlangen haar erbarmen;
nooit had een hoofdpersoon zo’n glorieuze doet.

The silver swan

Anonymus / Orlando Gibbons.

The silver swan

The Silver Swan who, living, had no note, 
When death approach’d, unlock’d her silent throat. 
Leaning her breast against the reedy shore, 
Thus sung her first and last, And sung no more: 
“Farewell all joys, O death come close mine eyes. 
More geese than swans now live, more fools than wise.”

De zilv’ren zwaan

De zilv’ren zwaan, bij leven zonder noot,
ontsluit haar stille keel bij ’t naderen van de dood.
Op de waterkant in ’t riet leunt haar gemoed,
zo zingt z’ haar eerste zwanenzang, tot in den doet:
“Vaarwel o vreugd, o dood kom sluit mijn ogen.
Met al die domme ganzen hier, ben ik ’t liefst gevlogen.”

The Shower

Henry Vaughan / Edward Elgar

The Shower

Cloud, if as thou dost melt, and with thy train
Of drops make soft the Earth, my eyes could weep
O’er my hard heart, that’s bound up and asleep;
Perhaps at last,
Some such showers past,
My God would give a sunshine after rain.

De regenbui

Wolken, zoals u oplost, en met uw sluier van regen
de aarde kan verzachten; als zo mijn ogen zouden tranen
op mijn versteende hart, slapend als vulkanen;
wellicht aan het eind,
als het tranendal verdwijnt,
geeft mijn God nog wat zonneschijn als zegen.

The long day closes

Henry F Chorley / Arthur Sullivan

The long day closes

No star is o’er the lake
Its pale watch keeping
The moon is half awake
Through gray mist creeping
The last red leaves fall round
The porch of roses
The clock hath ceased to sound
The long day closes

Sit by the silent hearth
In calm endeavour
To count the sounds of mirth
Now dumb for ever
Heed not how hope believes
And fate disposes:
Shadow is round the eaves
The long day closes

The lighted windows dim
Are fading slowly
The fire that was so trim
Now quivers lowly
Go to the dreamless bed
Where grief reposes;
Thy book of toil is read
The long day closes

De lange dag gaat rusten

Geen ster laat boven ’t meer
Zijn bleke wacht nog schijnen
De grijze mist daalt neer
En laat de maan verdwijnen
Het laatste rode blad smoort
In de tuin der lusten
De klok zwijgt ongehoord
De lange dag gaat rusten

Zit bij de stille haard
In een zwijgend gedogen
Gelach klonk onbedaard
Maar is voorgoed gevlogen
Kijk niet hoe hoop herleeft
Het lot zal niet berusten:
Schaduw die ‘t huis omgeeft
De lange dag gaat rusten

De ramen reeds obscuur
Verspreiden minder leven
Het uitgedoofde vuur
Smeult nog heel even
Slaap droomloos in je spond’
Laat smart je niet verontrusten
Jouw boek is afgerond
De lange dag gaat rusten

The blue bird

Mary Coleridge / Charles Villiers Stanford

The blue bird

The lake lay blue below the hill.
O’er it, as I looked, there flew
Across the waters, cold and still,
A bird whose wings were palest blue.
The sky above was blue at last,
The sky beneath me blue in blue.
A moment, ere the bird had passed,
It caught his image as he flew.

De blauwe lijster

Vanaf de heuvel zag ik blauw het meer.
Daarboven vloog in ’t morgenuur
het water koud, verstilde sfeer,
een vogel van het lichtste blauw.
De hemel kleurde weer azuur,
het water spiegelt blauw in blauw.
De vogel zag, hoog in de lucht,
zich nog gespiegeld in de vlucht.

Spring

William Shakespeare / Stephen Chatman

Spring

When daisies pied and violets blue
And lady-smocks all silver white,
And cuckoo-buds of yellow hue,
Do paint the meadows with delight,
The cuckoo, then on ev’ry tree
Mocks married men, for thus sings he,
Cuckoo,
Cuckoo, cuckoo: o word of fear,
Unpleasing to a married ear.
 
When shepherds pipe on oaten straws,
And merry larks are ploughmen’s clocks,
When turtles tread, and rooks, and daws,
And maidens bleach their summer smocks,
The cuckoo, then on ev’ry tree
Mocks married men, for thus sings he,
Cuckoo,
Cuckoo, cuckoo: o word of fear,
Unpleasing to a married ear.

Lente

Als blauwe viooltjes en bonte madelief,
en witte jurken, zwoele geuren
en boterbloemen geel en lief,
de velden met verrukking kleuren,
dan tart de koekoek echtgenoten,
uit iedere boom zo nagefloten:
koekoek,
koekoek, koekoek: o roep vol angst,
en de gehuwden zijn het bangst.
 
Als herders pijpen op hun fluiten,
de leeuwerik slaat etenstijd,
een tortel draait, koert en verleidt,
en meisjesjurkjes spelen buiten,
dan tart de koekoek echtgenoten,
uit iedere boom zo nagefloten:
koekoek,
koekoek, koekoek: o roep vol angst,
en de gehuwden zijn het bangst.

Songs of travel

Louis Stevenson / Ralph Vaughn Williams

Negen gedichten van Robert Louis Stevenson, getoonzet door Ralph Vaughn Williams

The Vagabond

Give to me the life I love,
Let the lave go by me,
Give the jolly heaven above
And the byway nigh me.
Bed in the bush with stars to see,
Bread I dip in the river –
There’s the life for a man like me,
There’s the life for ever.

Let the blow fall soon or late,
Let what will be o’er me;
Give the face of earth around
And the road before me.
Wealth I seek not, hope nor love,
Nor a friend to know me;
All I seek, the heaven above
And the road below me.

Or let autumn fall on me
Where afield I linger,
Silencing the bird on tree,
Biting the blue finger.
White as meal the frosty field –
Warm the fireside haven –
Not to autumn will I yield,
Not to winter even!

Let the blow fall soon or late,
Let what will be o’er me;
Give the face of earth around,
And the road before me.
Wealth I ask not, hope nor love,
Nor a friend to know me;
All I ask, the heaven above
And the road below me. 

De vagebond

Geef mij het leven in de open lucht,
laat de badbeurt aan mij voorbijgaan,
de blauwe hemel voedt mijn vrijheidszucht,
geen zijweg zal ik overslaan.
Het bos is mijn bed, met sterren en maan,
ik doop mijn brood in het water,
voor een man als ik het ideale bestaan,
voor altijd zonder later.

Wat er ook zal komen op den duur,
laat vroeg of laat mijn uur maar slaan;
geef mij de aardbodem om op te staan,
en een pad door de natuur.
Voor rijkdom of liefde ben ik beducht,
en voor een vriend of een kompaan;
al wat ik zoek is de blauwe lucht
en een weg om op te gaan.

Al komt het najaar er weer aan
-de vogel staakt zijn lied-
mijn tochten zullen verder gaan,
de snijdende kou deert mij niet.
Als de velden witbevroren zijn
-warm is de kachel ginter-
krijgt een beetje herfst mij niet klein,
zelfs niet de strenge winter!

Wat er ook zal komen op den duur,
laat vroeg of laat mijn uur maar slaan;
geef mij de aardbodem om op te staan,
en een pad door de natuur.
Voor rijkdom of liefde ben ik beducht,
en voor een vriend of een kompaan;
al wat ik zoek is de open lucht
en een weg om heen te gaan.

Let beauty awake

Let Beauty awake in the morn from beautiful dreams,
Beauty awake from rest!
Let Beauty awake
For Beauty’s sake
In the hour when the birds awake in the brake
And the stars are bright in the west!
 
Let Beauty awake in the eve from the slumber of day,
Awake in the crimson eve!
In the day’s dusk end
When the shades ascend,
Let her wake to the kiss of a tender friend,
To render again and receive!

Laat Schoonheid ontwaken

Laat Schoonheid ’s morgens ontwaken uit haar droom, 
schoonheid ontwaak uit de nacht!
Laat Schoonheid opstaan
tussen zon en maan
als voor de vogels de nacht is gedaan  
en in het westen de laatste ster lacht!
 
Laat Schoonheid ’s avonds ontwaken uit haar slaap,
ontwaak in de avondzon!
Als de nacht komt met dromen,
als de schaduwen komen,
een tedere vriend een kus heeft genomen,
om te voltooien wat ze begon!

The Roadside Fire

I will make you brooches and toys for your delight
Of bird-song at morning and star-shine at night,
I will make a palace fit for you and me
Of green days in forests, and blue days at sea.

I will make my kitchen, and you shall keep your room,
Where white flows the river and bright blows the broom;
And you shall wash your linen and keep your body white
In rainfall at morning and dewfall at night.

And this shall be for music when no one else is near,
The fine song for singing, the rare song to hear!
That only I remember, that only you admire,
Of the broad road that stretches and the roadside fire.

Een kampvuur op ons pad

Ik zal broches voor je maken en speelgoed vol van pracht
van het vroege lied van vogels en van sterren in de nacht, 
ik bouw een mooi paleis dat is bestemd voor mij en jou 
van groene dagen in het bos en zeedagen blauw.

Ik zal het eten maken, en jij sluit het gordijn, 
de rivier strooit zijn schittering en de brem bloeit ragfijn. 
En jij wast je linnengoed, verzorgt je schoonheid trouw
bij de regen in de ochtend en bij nachtelijke dauw.

En als er niemand luistert is dit ons eigen lied, 
dat alleen ik onthouden zal, dat alleen jij geniet! 
Een lied om zacht te zingen, een zeldzaam mooie schat, 
van de wijde wegen vóór ons en een kampvuur op ons pad.

Youth and Love

To the heart of youth the world is a highwayside.
Passing for ever, he fares; and on either hand,
Deep in the gardens golden pavilions hide,
Nestle in orchard bloom, and far on the level land
Call him with lighted lamp in the eventide.

Thick as the stars at night when the moon is down,
Pleasures assail him. He to his nobler fate
Fares; and but waves a hand as he passes on,
Cries but a wayside word to her at the garden gate,
Sings but a boyish stave and his face is gone.

De jongeling en de liefde

Voor het hart van de jongeling is de wereld een autobaan.
Altijd op doorreis is hij; terwijl gouden priëlen allerwegen,
diep verscholen in bloesems, aan zijn blik ontgaan,
hun lichten van verre zichtbaar als een sterrenregen.
In de zwoele schemering roepen lichtjes hem aan.

Druk als sterren in de nacht bij een krimpende maan,  
is hij bezet door zijn pleziertjes. Groots gaat hij
zijn lot tegemoet; zwaait slechts in het voorbijgaan,
roept nog iets naar een meisje, gaat haar tuinhek voorbij,
zingt zijn jongenscouplet en vervolgt weer zijn baan.

In Dreams

In dreams unhappy, I behold you stand
As heretofore:
The unremember’d tokens in your hand
Avail no more. 

No more the morning glow, no more the grace
Enshrines, endears.
Cold beats the light of time upon your face
And shows your tears.

He came and went. Perchance you wept awhile
And then forgot.
Ah me! but he that left you with a smile
Forgets you not.

In mijn dromen

In dromen vol verdriet zie ik je staan
als in de dagen van weleer:
je vervlogen gebaren hebben afgedaan,
baten niet meer. 

Niet meer het beeld van invallend ochtendlicht
dat je tedere gratie verried.
Koud beroert het licht van de tijd je gezicht
en toont je verdriet.

Hij kwam en ging. Bij gelegenheid liet je een traan
en vergat hem die je verliet.
Wee mij! Maar hij die jou glimlachend liet gaan
vergeet je niet.

The Infinite Shining Heavens

The infinite shining heavens
Rose, and I saw in the night
Uncountable angel stars
Showering sorrow and light.

I saw them distant as heaven,
Dumb and shining and dead,
And the idle stars of the night
Were dearer to me than bread.

Night after night in my sorrow
The stars [stood] over the sea,
Till lo! I looked in the dusk
And a star had come down to me.

De eindeloos schitterende hemel

Het heelal begon eindeloos te schitteren
en ik zag in de inktzwarte nacht
ontelbare engelbewaarders
ze strooiden met droefheid en pracht.

Ik zag ze in de hemelse verte,
stil en schitterend en dood.
En die doelloze sterren van de nacht
waren me liever dan brood. 

In al mijn zorgelijke nachten
stonden ze boven de zee,
tot, kijk! Ik zag licht in het duister
een ster kwam voor mij naar benee.

Whither must I Wander?

Home no more home to me, whither must I wander?
Hunger my driver, I go where I must.
Cold blows the winter wind over hill and heather:
Thick drives the rain and my roof is in the dust.
Loved of wise men was the shade of my roof-tree,
The true word of welcome was spoken in the door –
Dear days of old with the faces in the firelight,
Kind folks of old, you come again no more.

Home was home then, my dear, full of kindly faces,
Home was home then, my dear, happy for the child.
Fire and the windows bright glittered on the moorland;
Song, tuneful song, built a palace in the wild.
Now when day dawns on the brow of the moorland,
Lone stands the house, and the chimney-stone is cold.
Lone let it stand, now the friends are all departed,
The kind hearts, the true hearts, that loved the place of old.

Spring shall come, come again, calling up the moorfowl,
Spring shall bring the sun and rain, bring the bees and flowers;
Red shall the heather bloom over hill and valley,
Soft flow the stream through the even-flowing hours.
Fair the day shine as it shone on my childhood –
Fair shine the day on the house with open door;
Birds come and cry there and twitter in the chimney –
But I go for ever and come again no more.

Waar moet ik heen gaan?

Nu ’t huis niet mijn thuis meer is, waar moet ik heen gaan?
Door honger gedreven moet ik alsmaar door.
Koud gierende wind over heuvels en heide:
de striemende regen spoelt over mijn spoor.
Bij wijzen geliefd was de schaduw van mijn bladerdak,
een welgemeend welkom klonk steeds bij de deur-
mooie dagen van toen met opgloeiende gezichten,
lieve ouders van toen, die ik nog zo betreur.

Het huis was mijn thuis, mijn lief, blijde gezichten,
het huis was mijn thuis, paradijs voor een kind.
Huis en haard glinsterden over de heide;
een paleis vol muziek, gedragen op de wind.
Als nu de ochtend gloort over de heide,
staat het huis eenzaam, gedoofd is het vuur.
Laat het maar leeg, nu de vrienden zijn verdwenen,
fijne trouwe lieden, vrienden van het eerste uur.

De lente moet komen, de tijd van de korhoen,
de bloemen en bijen door lente verleid;
laat heide vurig bloeien over heuvels en dalen,
zacht stromen het water in de vloeiende tijd.
Helder zal het licht zijn als in mijn kinderjaren-
helder zal het schijnen op de deur van het huis;
vogels zingen en roepen en kwetteren in de schoorsteen-
maar ik vertrek voor altijd en kom niet meer thuis.

Bright is the ring of words

Bright is the ring of words
When the right man rings them,
Fair the fall of songs
When the singer sings them,
Still [they are]1 carolled and said –
On wings they are carried –
After the singer is dead
And the maker buried.

Low as the singer lies
In the field of heather,
Songs of his fashion bring
The swains together.
And when the west is red
With the sunset embers,
The lover lingers and sings
And the maid remembers.

Helder is de klank van woorden

Helder is de klank van woorden
door de juiste man verhaald,
mooi de waterval van liederen
als de zanger ze vertaalt,
nog steeds gezongen en verteld
– op vleugels worden ze gedragen –
als de zanger ter aarde is besteld
en de schrijver weggedragen.

Al ligt de zanger dan terneer,
daar op de hei begraven,
zijn liederen bieden telkens weer
aan geliefden een mooie haven.
En als de zon ter kimme neigt 
de avondlucht verguld,
de vrijer traag zijn liedjes rijgt
dan is de meid vervuld.

I have trod the upward and… 

I have trod the upward and the downward slope;
I have endured and done in days before;
I have longed for all, and bid farewell to hope;
And I have lived and loved, and closed the door.

Alle bergen en dalen heb ik bereisd

Alle bergen en dalen heb ik bereisd in mijn jaren;
ik heb van alles meegemaakt, ben altijd doorgegaan;
ik verlangde alles, en laat de hoop nu varen;
ik heb geleefd en liefgehad, en de deur dicht gedaan.

Six songs from a Shropshire lad

Alfred Edward Housman / George Butterworth

George Butterworth heeft in 2011 zes liederen gepubliceerd voor bariton en piano, gebaseerd op gedichten van Alfred Edward Housman uit de bundel ‘A Shropshire lad’ (1896). Het zijn achtereenvolgens de nummers 2, 13, 15, 49, 23 en 27 uit de bundel.

Loveliest of trees

Loveliest of trees, the cherry now
Is hung with bloom along the bough
And stands about the woodland ride
Wearing white for Eastertide

Now, of my threescore years and ten
Twenty will not come again
And take from seventy springs a score
It only leaves me fifty more

And since to look at things in bloom
Fifty springs are little room
About the woodlands I will go
To see the cherry hung with snow

Als lieflijkste boom

Als lieflijkste boom staat de kers heel hoog
vol bloesems aan zijn takkenboog
en waar ik door het groen ook reed
voor Pasen was hij in het wit gekleed

Nu in mijn derde tiental in jaren
zal ik er twintig niet meer ervaren
en als ik zeventig lentes mag bestaan
heb ik er nog slechts vijftig te gaan

En om alles in bloei te zien
zijn vijftig lentes heel kort misschien
daarom ga ik er op uit vol ongeduld
om de kers te zien in sneeuw gehuld

When I was one-and-twenty

When I was one-and-twenty
I heard a wise man say
“Give crowns and pounds and guineas
But not your heart away;
Give pearls away and rubies
But keep your fancy free.”
But I was one-and-twenty
No use to talk to me

When I was one-and-twenty
I heard him say again
“The heart out of the bosom
Was never given in vain;
‘Tis paid with sighs a plenty
And sold for endless rue.”
And I am two-and-twenty
And oh, ’tis true, ’tis true

Toen ik nog eenentwintig was

Toen ik nog eenentwintig was
sprak een wijs man tot mij:
“Geef kronen, ponden, shillingen
maar houd je hart er bij;
Geef parels en juwelen
maar blijf wel eigen baas.”
Maar ik was eenentwintig jaar
ik was nog doof en dwaas

Toen ik nog eenentwintig was
zei hij het nog een keer:
“Als je je hart geeft aan een meid
is er geen terugweg meer;
dat wordt betaald met zuchten
verkocht met eeuwige spijt.”
Nu ben ik tweeëntwintig jaar
en oh, ’t is waar, ’t is waar

Look not in my eyes

Look not in my eyes, for fear
They mirror true the sight I see
And there you find your face too clear
And love it and be lost like me
One the long nights through must lie
Spent in star-defeated sighs
But why should you as well as I
Perish? Gaze not in my eyes

A Grecian lad, as I hear tell
One that many loved in vain
Looked into a forest well
And never looked away again
There, when the turf in springtime flowers
With downward eye and gazes sad
Stands amid the glancing showers
A jonquil, not a Grecian lad

Kijk niet in mijn ogen

Kijk niet in mijn ogen, ik vrees dat ze misschien
alles weerspiegelen wat verschijnt in mijn blik
Dan zul je jouw gezicht te helder zien,
verliefd worden en verloren zijn, net als ik
Lange nachten breng ik zuchtend door   
onder de sterrenhemel als een lichtend spoor
Maar waarom zou het jou zo moeten vergaan?
Kijk me niet aan!

Een griekse knaap, naar ik vernam,
was voor velen een onbereikbare vlam
maar hij wierp een blik in de vijver in het bos
en kwam van zijn evenbeeld nooit meer los
Daar, waar het gras in het voorjaar bloeit
staat met gebogen hoofd, tollend van slaap
tussen schitterende kleuren ongemoeid
een narcis, niet een griekse knaap

Think no more, lad

Think no more, lad; laugh, be jolly;
Why should men make haste to die?
Empty heads and tongues a-talking
Make the rough road easy walking
And the feather pate of folly
Bears the falling sky

Oh, ’tis jesting, dancing, drinking
Spins the heavy world around
If young hearts were not so clever
Oh, they would be young for ever;
Think no more; ’tis only thinking
Lays lads underground

Denk niet na, jong

Denk niet na, jong, lach, wees vrolijk;
Waarom snel op het einde aan?
Een leeg hoofd en niet te moeilijk
maken de zware weg licht te begaan
En als je in milde dwaasheid gelooft
valt de hemel niet op je hoofd

Ja, slechts grappen, dansen en drinken, vriend
laten de wereld zijn rondjes draaien
Was de jeugd maar niet zo uitgekiend
dan hadden ze de eeuwige jeugd verdiend;
Denk niet langer na, laat je niet opnaaien
anders ga je naar de haaien

The lads in their hundreds

The lads in their hundreds to Ludlow come in for the fair
There’s men from the barn and the forge and the mill and the fold
The lads for the girls and the lads for the liquor are there
And there with the rest are the lads that will never be old

There’s chaps from the town and the field and the till and the cart
And many to count are the stalwart, and many the brave
And many the handsome of face and the handsome of heart
And few that will carry their looks or their truth to the grave

I wish one could know them, I wish there were tokens to tell
The fortunate fellows that now you can never discern;
And then one could talk with them friendly and wish them farewell
And watch them depart on the way that they will not return

But now you may stare as you like and there’s nothing to scan;
And brushing your elbow unguessed-at and not to be told
They carry back bright to the coiner the mintage of man
The lads that will die in their glory and never be old

Met honderden komen de jongelui

Met honderden komen de jongelui naar de kermis in Ludlow
Jonge mannen van de stal, de smederij, de molen en de kudde
De jongens komen voor de meiden en de drank
Daar zijn jongens bij die nooit oud zullen worden

Er zijn lui van stad en land, van de kassa en van de kar
en talrijk zijn de stoere jongens, en de dapperen
veel knappe gezichten en veel goeie jongens
en een paar die hun uiterlijk of hun gelijk ten grave zullen dragen

Ik wou dat je het kon zien, dat er een manier was
om ze te onderscheiden van de gelukkigen;
dan zou je aardig met ze kunnen praten en afscheid nemen,
en hen zien vertrekken naar waarvan ze niet terug zullen keren

Maar nu kun je kijken wat je wilt en er is niets te zien;
de gedachte ongewis afschudden en er niets over horen
Ze brengen opgewekt hun munten terug naar de bank
jongens die trots en eervol sneuvelen en nooit oud zullen worden

Is my team ploughing?

“Is my team ploughing
That I was used to drive
And hear the harness jingle
When I was man alive?”

Ay, the horses trample
The harness jingles now;
No change though you lie under
The land you used to plough

“Is football playing
Along the river-shore
With lads to chase the leather
Now I stand up no more?”

Ay, the ball is flying
The lads play heart and soul;
The goal stands up, the keeper
Stands up to keep the goal

“Is my girl happy
That I thought hard to leave
And has she tired of weeping
As she lies down at eve?”

Ay, she lies down lightly
She lies not down to weep:
Your girl is well contented
Be still, my lad, and sleep

“Is my friend hearty,
Now I am thin and pine,
And has he found to sleep in
A better bed than mine?”

Yes, lad, I lie easy,
I lie as lads would choose;
I cheer a dead man’s sweetheart,
Never ask me whose.

Is mijn span aan het ploegen?

“Is mijn span aan het ploegen,
zoals ik dat ooit deed
en hoor je het gareel klingelen
gelijk vóór ik overleed?”

Ja, de paarden stampen fier
het gareel klinkt naar hun zwoegen
geen verandering, al lig jij nu onder
het land dat je nooit meer zult ploegen

“En wordt er nog gevoetbald
in het veldje langs de sloot
gaan de jongens nog spelen
ook al ben ik nu dood”

Ja, de bal vliegt nog rond,
de jongens spelen met gevoel
Het doel staat nog fier overeind,
de keeper staat op doel

“Is mijn meisje gelukkig
dat ik moest achterlaten
En is ze ’s avonds uitgehuild
kan ze alles wel loslaten?”

Ja, ze ligt heel rustig,
ze huilt niet maar ze lacht:
ze is best heel tevreden
wees maar stil jongen, rust zacht.

“Is mijn vriend gezond
nu ik ben weggekwijnd
En heeft –ie om te slapen
een beter bed dan ik op het eind?”

Ja, vriend, ik lig heel lekker,
perfecte harmonie;
Ik troost het liefje van een dode,
maar vraag me nooit van wie.

Shall I compare thee

William Shakespeare / Nils Lindberg

Shall I compare thee to a summer’s day?

Shall I compare thee to a summer’s day?
Thou art more lovely and more temperate.
Rough winds do shake the darling buds of May,
And summer’s lease hath all too short a date.

Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimmed;
And every fair from fair sometime declines,
By chance, or nature’s changing course, untrimmed;

But thy eternal summer shall not fade,
Nor lose possession of that fair thou ow’st,
Nor shall death brag thou wand’rest in his shade,
When in eternal lines to Time thou grow’st.

So long as men can breathe, or eyes can see,
So long lives this, and this gives life to thee.

Zal ik u met een zomerdag vergelijken?

Zal ik u met een zomerdag vergelijken?
U wint in schoonheid en gelijkmatigheid.
De ruwe wind laat meibloemen bezwijken,
en al te haastig wijkt de zomertijd.

Soms schijnt het hemeloog voor ons te fel,
en vaak wordt ook zijn gouden gloed gesmoord;
en alle schoonheid wijkt, soms veel te snel,
door toeval of natuurgril ruw verstoord;

maar uw gestolde zomer blijft bestaan,
en nooit vergaat de glans van uw gezicht,
noch laat de dood u in zijn schaduw staan,
als u onsterf’lijk wordt in dit gedicht.

Zolang de mensheid ademhaalt en ogen heeft,
zolang bestaat dit vers, waarin u eeuwig leeft.

Shakespeare songs

William Shakespeare / William Mathias

Under the greenwood tree

Under the greenwood tree
Who loves to lie with me,
And tune his merry note
Unto the sweet bird’s throat,
Come hither come hither come hither:
Here shall he see no enemy
But winter and rough weather.

Who doth ambition shun,
And love to live in the sun,
Seeking the food he eats,
And pleased with what he gets
Come hither come hither come hither:
Here shall he see no enemy
But winter and rough weather

Onder de groene bomen

Wie wil er bij mij komen
Onder de groene bomen,
En dan zingen zijn wijsjes
Met d’allerliefste sijsjes,
Kom hierheen en probeer:
Hier kan geen vijand komen
Dan winter en slecht weer.

Wie wil graag zonnig leven,
Ambities opgegeven,
Zijn eigen eten plukken,
De oogst zal hem verrukken,
Kom hierheen en probeer:
Hier kan geen vijand komen
Dan winter en slecht weer.

Full fathom five

Full fathom five thy father lies;
Of his bones are coral made;
Those are pearls that were his eyes:
Nothing of him that doth fade,
But doth suffer a sea-change
Into something rich and strange.
Sea-nymphs hourly ring his knell:
Hark! now I hear them,—ding-dong, bell.

Vijf vadem diep

Vijf vadem diep ligt uw vader
Zijn botten zijn veranderd in koraal
Waar zijn ogen waren zijn nu parels:
Niets van zijn lichaam verging totaal,
Maar de zee-tover die hij ondergaat
Geeft een kostbaar en wonderlijk resultaat.
Zeenimfen luiden ieder uur zijn doodsklok wel:
Luister! nu hoor ik hem, ding-dong, bel.

Lawn as white as driven snow

Lawn as white as driven snow,
Cypress black as e’er was crow,
Gloves as sweet as damask roses,
Masks for faces and for noses,
Bugle bracelet, necklace amber,
Perfume for a lady’s chamber,
Golden quoifs and stomachers,
For my lads to give their dears,
Pins and poking-sticks of steel,
What maids lack from head to heel.
Come buy of me, come. Come buy, come buy.
Buy, lads, or else your lasses cry.
Come buy.

Linnen als stuifsneeuw zo wit

Linnen als stuifsneeuw zo wit,
Rouwband als kraaien zo git,
Handschoentjes zoet als ’n roos van damast,
Een masker voor het gezicht dat past,
Groene armbanden, barnstenen kettingen,
Parfum voor dames en meer van die dingen,
Gouden kapjes en een schort,
De liefjes komen niets tekort,
Speldjes en roerijzers van staal,
Voor de meisjes hebben we het allemaal,
Wie maakt me los, kom, koop bij mij
Koop jongens, maak je meisje blij.
Koop bij mij.

Sigh no more, ladies

Sigh no more, ladies, sigh no more.
Men were deceivers ever,
One foot in sea, and one on shore,
To one thing constant never.
Then sigh not so, but let them go,
And be you blithe and bonny,
Converting all your sounds of woe
Into hey nonny, nonny.

Sing no more ditties, sing no more
Of dumps so dull and heavy.
The fraud of men was ever so
Since summer first was leafy.
Then sigh not so, but let them go,
And be you blithe and bonny,
Converting all your sounds of woe
Into hey, nonny, nonny.

Zucht niet zo, dames

Zucht niet zo, dames, gebruik je verstand.
Mannen hebben ons altijd bedrogen,
Niet kiezen tussen zee en land,
Altijd weer naar een ander gevlogen.
Zucht niet zo, maar laat ze gaan,
Wees liever monter en happy,
Laat al je treurnis overgaan
In een hey happy clappy.

Zing niet zo klaaglijk, zit niet meer
in de put, zo stil en aangedaan,
Mannen bedrogen ons keer op keer
Al zolang als de zomers bestaan.
Zucht niet zo, maar laat ze gaan,
Wees liever monter en happy,
Laat al je treurnis overgaan
In een hey happy clappy.

Crabbed Age and Youth

Crabbed age and youth cannot live together:
Youth is full of pleasure, age is full of care;
Youth like summer morn, age like winter weather;
Youth like summer brave, age like winter bare.
Youth is full of sport, age’s breath is short;
Youth is nimble, age is lame;
Youth is hot and bold, age is weak and cold;
Youth is wild, and age is tame.
Age, I do abhor thee; youth, I do adore thee;
O, my love, my love is young!
Age, I do defy thee: O, sweet shepherd, hie thee,
For methinks thou stay’st too long.

Ouderdom en jeugd

Ouderdom en jeugd gaan niet samen meer:
Jeugd is vol plezier, ouderdom is vol narigheid;
Jeugd als zomerochtend, ouderdom als winterweer;
Jeugd als zomerse moed, ouderdom als wintertijd.
Jeugd is vol sport, oude adem komt te kort;
Jeugd is lichtvoetig, ouderdom is lam;
Jeugd is strak en stout, ouderdom is zwak en koud;
Jeugd is wild en ouderdom tam.
Ouderdom, ik walg van u, jeugd ik aanbid u;
O, mijn lief, naar wie ik zo verlang!
Ouderdom, ik trotseer u: O, lieve herder, ga nu,
Want je blijft al te lang.

Dirge

Fear no more the heat o’ the sun;
Nor the furious winter’s rages,
Thou thy worldly task hast done,
Home art gone, and ta’en thy wages:
Golden lads and girls all must,
As chimney sweepers come to dust.

Fear no more the frown of the great,
Thou art past the tyrant’s stroke:
Care no more to clothe and eat;
To thee the reed is as the oak:
The sceptre, learning, physic, must
All follow this, and come to dust.

Fear no more the lightning-flash,
Nor the all-dreaded thunder-stone;
Fear not slander, censure rash;
Thou hast finished joy and moan:
All lovers young, all lovers must
Consign to thee, and come to dust.

No exorciser harm thee!
Nor no witchcraft charm thee!
Ghost unlaid forbear thee!
Nothing ill come near thee!
Quiet consummation have;
And renowned be thy grave!

Elegie

Wees niet bang meer voor de zon,
Noch voor woeste wintervlagen,
U deed uw taken zoals u kon,
U bent nu thuis, heeft uw lot gedragen:
Ook jongens en meisjes in mooie kleren
Moeten net als schoorsteenvegers tot stof wederkeren.

Wees niet bang, ook niet voor macht,
U geeft de tyrannen het nakijken:
Bekommer u niet meer om voedsel of dracht;
Voor u is het riet gelijk aan de eiken:
Ook koningen, studenten, dokters capituleren
En moeten tot stof wederkeren.

Wees niet bang voor blikseminslag,
Noch voor de doodenge donderslagen;
Vrees geen kritiek of tegenslag;
U bent voorbij vreugde en klagen:
Alle jonge geliefden, al die de liefde eren
Volgen uw lot: tot stof wederkeren.

Geen duiveluitdrijver schade u!
Geen hekserij verleide u!
Ronddolende geesten respecteren uw rust!
Geen spoortje kwaad dat u verontrust!
Dat rust en vrede u bereiken,
En glorie op uw graf mag prijken!

It was a Lover and his Lass

It was a lover and his lass,
With a hey, and a ho, and a hey nonino,
That o’er the green cornfield did pass,
In the springtime, the only pretty ring time,
When birds do sing, hey ding a ding, ding;
Sweet lovers love the spring.

Between the acres of the rye,
With a hey, and a ho, and a hey nonino,
Those pretty country folks would lie,
In the springtime, the only pretty ring time,
When birds do sing, hey ding a ding, ding;
Sweet lovers love the spring.

This carol they began that hour,
With a hey, and a ho, and a hey nonino,
How that a life was but a flower
In the springtime, the only pretty ring time,
When birds do sing, hey ding a ding, ding;
Sweet lovers love the spring.

And therefore take the present time,
With a hey, and a ho, and a hey nonino,
For love is crownèd with the prime
In the springtime, the only pretty ring time,
When birds do sing, hey ding a ding, ding;
Sweet lovers love the spring.

Een minnaar en zijn meisje

Een minnaar en zijn meisje kwamen,
Van je hé en je ha, en je hé tralala,
In groene roggevelden samen,
In het voorjaar, de mooiste tijd voor een paar,
Waar vogels zingen, tweedle dee, tralala,
Daar houden minnaars van elkaar.

Tussen akkers vol met halmen
Van je hé en je ha, en je hé tralala,
Waar mooie mensen niet lang talmen,
In het voorjaar, de mooiste tijd voor een paar,
Waar vogels zingen, tweedle dee, tralala,
Daar houden minnaars van elkaar.

Daar zongen ze hun minnelied,
Van je hé en je ha, en je hé tralala,
Het leven is zo slecht nog niet,
In het voorjaar, de mooiste tijd voor een paar,
Waar vogels zingen, tweedle dee, tralala,
Daar houden minnaars van elkaar.

Pluk daarom steeds de dag als ’t kan,
Van je hé en je ha, en je hé tralala,
Want dáár houdt prille liefde van,
In het voorjaar, de mooiste tijd voor een paar,
Waar vogels zingen, tweedle dee, tralala,
Daar houden minnaars van elkaar.

Blow, blow thou Winter Wind

Blow, blow, thou winter wind,
Thou art not so unkind
As man’s ingratitude;
Thy tooth is not so keen,
Because thou art not seen,
Although thy breath be rude.
Heigh-ho! sing, heigh-ho! unto the green holly:
Most friendship is feigning, most loving mere folly:
Then, heigh-ho, the holly!
This life is most jolly.

Freeze, freeze, thou bitter sky,
That dost not bite so nigh
As benefits forgot:
Though thou the waters warp,
Thy sting is not so sharp
As friend remembered not.
Heigh-ho! sing, heigh-ho! unto the green holly:
Most friendship is feigning, most loving mere folly:
Then, heigh-ho, the holly!
This life is most jolly.

Waai, waai gij Winterwind

Waai, waai gij winterwind
U bent niet zo onbemind
Als onz’ ondankbaarheid;
Uw tand is niet zo scherp
Onzichtbaar onderwerp,
Al brengt uw adem bruutheid.
Zing hé, hé onder het groen:
Meestal is vriendschap fake, en liefde op rantsoen:
Dus hé, hé, ’t is groen!
Dit leven is de kampioen.

Vries, vries, bijtend koude luchten,
Uw beet brengt minder zuchten
Dan een vergeten weldaad:
Hoewel u ’t ijs doet kraken,
Zal u niet zo steken en raken
Als een vergeten kameraad.
Zing hé, hé onder het groen:
Meestal is vriendschap fake, en liefde op rantsoen:
Dus hé, hé, ’t is groen!
Dit leven is de kampioen.